EEN NABETRACHTING ONER BE FUSIE DEBATTEN IN KRIJGSWETENSCHAP." Hoewel vreezende een beetje met de nachtschuit te komen, zoo kan ik toch niet nalaten een enkel woord te spreken tot verdediging van mijne, vroeger in dit Tjjdschrift geuite meeningen, nu ze door den Heer Thomson in zijn rede van 16 Mrt. j. 1. in bovengenoemde vereeniging te pas gebracht zijn en ongeveer als staatsgevaarlijk gebrandmerkt. „Zijn zij nog langer naar hart en ziel en voor alles Nederlander?" vraagt de Heer Thomson verontwaardigd en daarmede bedoelt hij al degenen, die voor Indië een zoo groot mogelijke militaire zelfstandigheid wenschen, een categorie van personen, waartoe ik het mij tot eer reken te behooren. In zijn geestdrift voor de Fusie zal de Heer Thomson zich waar schijnlijk niet zoo juist rekenschap gegeven hebben van de dracht zijner woorden of Z. E. G. heeft mij niet goed begrepen. Wan neer hij kalm gelezen had, hetgeen ik in mijn vroegere artikelen schreef, dan zou hij weten, dat ik, evenals hij zelf, onder het „Lands belang" versta de belangen van Nederland en Indië beiden, en dat mijn streven, evenals het zijne, erop gericht is Indië voor Nederland te behouden, omdat Nederland zonder Indië niets meer beteekent. Wij verschillen alleen in de middelen, waarmede wjj het doel wenschen bereikt te zien. De Heer Thomson acht noodig een vol strekte afhankeljjkheid van Indië ten opzichte van het moederland; ik strijd integendeel voor zoo groot mogelijke onafhankelijkheid, op militair gebied. Wij staan dus ongetwijfeld ver van elkaar, doch behoeven elkaar daarom nog niet zoo boos aan te kijken. Moet ik waarlijk nog eens gaan ontleden? Is de cursiveering hierboven niet sprekend genoeg? Ik zei: „een zoo groot mogelijke" zelfstandigheid, waarmede dus erkend is, dat een volstrekte door mij onmogelijk geacht wordt en tot geruststelling van den Heer Dl. II, 1899. 46

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 159