731 Intusschen kan men het nut niet ontkennen, dat er in gelegen is om deze officieren zoo veel mogelijk in staat te stellen zich te oefenen en de zoo hoog noodige eigenschappen te ontwikkelen, die voor een goede uitoefening van dit zoo belangrijke deel van hun taak te velde vereischt wordeneenige dezer eigenschappen vorderen bovendien een lichame lijke oefening, welke niet veronachtzaamd mag worden. Ik ben daarom op de gedachte gekomen, dat het een verbazend voor deel zou zijn, wanneer in ieder cavalerie-regiment op groote afstanden verkenningen uitgevoerd werden. Deze verkenningen zouden ten doel hebben de officieren op zoodanige wijze voor te bereiden voor hun taak in den ophelderingsdienst, dat men hen steeds grootere afstanden laat afleggen en hun de gelegenheid biedt marcheerende of manoeuvreerende troepen waar te nemen. Daartoe zouden zij gedirigeerd moeten worden naar bepaalde zone's, waar zij zouden kunnen stuiten op troepen van een ander garnizoen, die zich hetzij op het exercitieveld, hetzij in het terrein aan het oefenen zijn, dan wel een garnizoensmanoeuvre of slechts een eenvoudigen marsch uitvoeren. Om dit doel te bereiken is het voldoende, dat de cavaleriecomman danten, na voorafgaande afspraak, bijtijds op de hoogte gesteld worden van de punten, waarheen zij verkenningen zenden kunnen. De op ver kenning gezonden officieren behooren de opdracht te krijgen de troepen te verkennen, zonder zelf gezien te worden en over de ingewonnen inlich tingen (sterkte en samenstelling der troepen, hun marschrichting enz.) te rapporteeren of een bericht te zenden. Deze officieren zouden vergezeld moeten worden door een hunner chefs en een twee- of drietal ruiters, waarvan er een te vervangen ware door een wielrijder. De duur der verkenningen zou een of twee dagen moeten bedragen en zou zelfs tot drie dagen kunnen worden uitgebreid. Per dag behooren 60 80 K.M. te worden afgelegd. (Allg. Mil. Zeitung No. 42).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 203