EEN EN ANDER OVER DE OPLEIDING VAN DE
COMPAGNIE IN DEN VELDDIENST.
Hoewel verdere opleiding van het kaderbij alle oefeningen steed a
op den voorgrond moet staan, vooral daar hunne practische vorming
bij den troep moet worden verkregen, zoo mag toch niet uit het oog
verloren worden, dat ook het denk- en waarnemingsvermogen van
den soldaat met alle ons ten dienste staande middelen moet worden
opgewekt en aangekweekt.
De soldaat moet niet langer een blind werktuig zijn in handen
wan den commandant, doch hij moet zich rekenschap leeren geven
van al de handelingen in den velddienst, die hij begrijpen kan.
Alvorens dus tot een oefening over te gaan, moet deze oefening
ook in het kort met hen besproken worden, waarbij hun alleen dat
gene wordt medegedeeld, wat zij weten moeten, wat zij begrjjpen
kunnen. Zoo mogelijk moet men het besprokene toelichten, door
voorbeelden uit de krijgsgeschiedenis, terwijl de bespreking gevolgd
wordt door het stellen van enkele, zeer eenvoudige vragen, betrekking
hebbende op de oefening, dan wel op het medegedeelde.
Wanneer nu iedereen weet, wat het doel is van de oefening, dan
zal zeer zeker een ieder medewerken om dat doel te bereiken, en is
dus de oefening leerzaam voor allen en niet voor enkelen, gelijk thans
dikwijls het geval is.
Tegengegaan moet worden het afleggen van groote afstanden, voor dat
het oefeningsterrein bereikt is. Hoe dichter men de plaats der oefening
bij het kampement kiest, des te meer tijd heeft men beschikbaar voor
de oefening zelve en des te vruchtdragender zal deze worden.
Worden in enkele gevallen groote afstanden afgelegd om op de
plaats der oefening te komen, dan beschouwe men den marsch naar
dat terrein tevens geheel of gedeeltelijk (al naarmate het doel, dat men
voor oogen heeft) als eene marschoefening, waarover later nog een
enkel woord.