verkrijgt men het voordeel, dat het kader steeds helder van hoofd
moet blijven, omdat zij de gewoonte van hunnen compagnies-comman
dant eenmaal kennende, er telkens op rekenen kunnen, dat er een
opdracht volgt, die hen al dan niet aangaat. De manschappen ge
wennen zich ook om te luisteren naar andere commando's dan die van
hunnen compagnies-commandant, terwijl het kader ook hierbij leeren
zal om zich vlug van den eenen toestand in den anderen in te denken.
Ziehier eenige voorbeelden:
1/ „Commandant rechtersectie, gij krijgt een klewangaanval uit de
rechterflank. De vijand is reeds op 40 passen genaderd".
2/ „Commandant achterste sectie geef salvovuur af op het stations
gebouw" (hierbij moet men nagaan of de afstand behoorlijk is geschat
en dienovereenkomstig het vizier gesteld is).
3/ „Commandant 2e groep, linkersectie, volg de compagnie met uwe
groep als achtertroep op een afstand van 100 passen".
4/ „Commandant achterste groep, voorste sectie, neem met uwe groep
zoo vlug mogelijk stelling op die kleine hoogte aan uwe rechter hand
ten einde mijne rechterflank te beveiligen".
Wanneer hij, die de een of andere opdracht krijgt, haar niet goed
uitvoert, dan stelle men een graadgenoot in de gelegenheid het zelfde
te doen. Het is zeer zeker eene waarheid, dat de een leert door de
fouten van den ander.
Ik wil thans overgaan tot de bespreking van enkele hoofdstukken
uit het voorschrift op den velddienst.
OR1ËNTEEREN.
In het voorschrift op den velddienst vindt men de noodige gegevecg,
om zich te oriënteeren. Inlandsche militairen kennen, over het alge
meen, de hemelstreken.
Aan het Eur. kader en aan den Eur. fuselier moet zulks worden geleerd.
Het is zeer jammer, dat genoemd voorschrift niet aangeeft het oriën
teeren middels missigits en bedehuizen (langgar) en middels „Yenus"
(bintang timor), gelijk indertijd een officier zulks in het Ind. Mil.
Tijdschrift aangaf,
De bidstoel (mimbar) staat bij missigits in het Westen, zoodat de
Inlander gedurende het gebed zijn gelaat gekeerd heeft naar het Wes-
rtre»
iOl