551 vreemding in de chambree „hoe gering de ontvreemding ook wezen mag" gevangenisstraf bedreigt, de A.O. No. 69 van 1887 bij art. 9 den korpscommandanten de bevoegdheid geeft om kleine diefstallen in de chambree, door inlander, Amboinees of Afrikaan bedreven disciplinair te straffen. Eene bepaalde studie zou noodig zijn, om op te sporen in welke speciale gevallen het maken van onderscheid tusschen den inlandschen en den Europeeschen militair gewettigd en van practisch nut zou zijn. Het ligt volstrekt niet in mijne bedoeling hiertoe eene poging te wagen, waar ik als vaststaande aanneem, dat alleen in enkele en zeer bijzondere gevallen hiervan sprake zal mogen zijn. Tot hier toe was uitsluitend sprake van zware vergrijpen, strafbaar gesteld in het C. W., van wetten, die met onverbiddelijke gestreng heid naar den letter moeten worden toegepast en die dan ook, als regel, geen onderscheid kennen tusschen militair en militair. Thans komen de „kleine fouten en overtredingen der militaire discipline", welker correctie volgens art. 12 C. W. is overgelaten aan de chefs van korpsen en aan de militaire commandanten, ter sprake. Het is duidelijk, dat in het militaire leven, waar de persoonlijke vrijheid ten behoeve van het geheel aan banden is gelegd, waar zelf verloochening eenvoudig als naaste plicht wordt geëischt, het is dui- delijk dat daar het kleine, het dagelijksche sterk op den voorgrond treedt. Immers zichzelf op te offeren voor iets groots, ,voor een doel van tastbaar belang, moge den mensch niet te zwaar vallen, in het leven van eiken dag niet zich zelf te mogen zijn, schijnbaar doelloos zich gedwee te moeten onderwerpen aan dikwijls hinderlijke nietighe den, dat is voor de meesten eene te zware beproeving. Vandaar ook dat kleine overtredingen in het militaire veelvuldig voor komen, vandaar ook het hooge gewicht, dat moet worden gehecht aan de wijze, waarop deze kleine vergrijpen worden tegengegaan en gestraft. Door overdreven gestrengheid bij het corrigeeren dezer dagelijk sche tekortkomingen, wordt het doel voorbijgestreefd, terwijl bij te ver gedreven goedheid zeer zeker dat doel nooit bereikt wordt. Er moet tucht zijn, er moet gehoorzaamd worden. Maar die tucht moet vaderlijk zijn, die gehoorzaamheid mag geen slaafsch- heid worden. Een ieder moet zijn plicht doen, maar het ideaal

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 23