761
rien en bij dag) wel zooveel cut afwerpen als men zich daarvan
voorstelt
Hoe dikwijls is het; al niet voorgekomen en komt het nog steeds
voor, dat troepen op het oorlogsterrein lange, vermoeiende marschen
maken, zeer dikwijls over moeilijk terrein. Zoudt ge denken, dat
het meerendeel dier troepen aan marcheeren gewend was, tijdens
hun verblijf in een vredesgarnizoen
Ik voor mij denk van niet, doch de factoren, die den troep in
staat stellen al die vermoeienissen te overwinnen, zullen steeds op het
oorlogsveld aanwezig zijn; het eergevoel en de zucht naar onder
scheiding bekleeden hierbij eene eerste plaats.
Wanneer men voor de compagnie als oefening een marsch ge
last, dan geve men den Eur. sergeanten om de beurt de kaart in
de hand. Men noeme hen de plaats dan wel het punt op, waar
men wezen moet en zij moeten U er heen brengen. Hierdoor leeren
zij op de kaart marcheeren. De Eur. sergeant, wiens beurt het is
om op de kaart te marcheeren, deele men in als commandant van
den voortroep.
Nu komen de manschappen aan de beurt. Men zegt hun bijv:
„in kampong N. wordt ondersteld, dat wij een benteng hebben,
die echter door den vijand is ingesloten. Wij zijn aangewezen
om onze makkers te helpen."
Daarna vrage men af, of men in dit geval nu langzaam dan wej
vlug moet marcheeren; of men onderweg mag zingen, hard praten
enz.; of men zich door enkele schoten van den vijand mag laten
ophouden enz.
Na het bespreken dezer vragen zullen zij begrijpen, dat vlug en
slagvaardig marcheeren een eerste vereischte is, omdat zij anders
wel eens te laat zouden kunnen komen.
Yerder deele men hen mede, dat het rechter gelid nu en dan
eens rechts, en het linker gelid nu en dan eens links moet zien, om
datgene waar te nemen, wat aan de patrouilles mocht ontsnappen;
dat zij over bruggen op hun teenen moeten loopen, omdat anders
de vijand al een heele poos te voren van hunne komst is verwittigd
en daarmede de kans geringer wordt om hem te overvallen daarna
deele men hun mede, wat na de „rust" gevraagd zal worden, bijv.