780
kampong Ambaivang, waar het bivak werd opgeslagen. De kampong
was verbrand en eenige vruchtboomen omgehakt. Drie man meldden
zich wegens koorts; de nacht ging zonder stoornis voorbij.
De weg van Baleh tot Soengej Landjor bestond uit een zeer goede,
anderhalf vadem breede baan, van Soengej Landjor tot Ambawang
was het een voetpad.
De gidsen verklaarden, dat zij geen weg naar Kendangan kenden,
maar wel een paar bergen in die streek en als ze eenmaal bij Rampa
waren, zouden ze het terrein wel herkennen.
25 Mei bracht de gids de colonne op de plaats waar de troepen
onder v. Vloten en Scheepens gebivakkeerd hadden, doch verder
moest men op het kompas loopen; N. W. houdende en zich met
de klewang een weg kappende door het bosch, zoodat men slechts
langzaam vooruit kwam. Op een oude ladang, op eenige heuvels,
vond men in een hutje een oude blinde vrouw, die den commandant
beduidde, dat op het einde der ladang een weg liep naar de Mang-
kau-rivier. Men sloeg dit pad in, het was bijna geheel dicht
gegroeid en voerde door zeer zwaar bosch, over heuvels en door
kleine riviertjes, tot men, omstreeks half 5, een, zoo 't scheen, vij
andelijke schuilplaats bereikte. Deze was echter sinds geruimen
tijd verlaten, te oordeelen naar den toestand, waarin men hem aantrof.
Sedert 12 uur regende het sterk en daar men niet weten kon of
voor het invallen der duisternis nog een open plek zou worden
aangetroffen, zoo besloot de commandant hier te overnachten. De
meest nauwkeurige veiligheidsmaatregelen werden genomen, doch
de nacht ging rustig voorbij. Ook dezen dag had de colonne 3
koortslijders, die echter niet behoefden gedragen te worden.
Dat de vijand evenwel nabij was, bemerkte men den volgenden
dag, 26 Mei. Om 6 uur afgemarcheerd en weder met moeite zich
een weg kappende door het woud, bereikte men 's middags een
ladang, waar de voorwacht, onder sergeant Wissinh{A. S. No. 30070)
met drie schoten werd begroet, waarna de vijand het hazenpad koos.
Toen de hoofdtroep in het midden der ladang gekomen was, zond
luit. Cavaljé drie patrouilles uit, elk van 10 man en 4 kettinggangers.,
om de padieschuren, welke van af de hoogte zichtbaar waren, te verbran
den en de te veld staande padie om te kappen. Zij vernielden dertien