554
of sadosritje naar den passar of een bezoek aan een oud soldaat
ergens in de kampong, te moeten missen. Nu volgt stadsarrest, dat,
wijl het nimmer wordt opgelegd, veilig buiten beschouwing kan blijven.
Ten slotte komen de lichtste straffen, nl. strafexerceeren en het
doen van werktoeren in de chambree en in het kwartier. Het
strafexerceeren, een overblijfsel uit een tijd toen de meest bekrompen
ideeën in het militaire werden gehuldigd, is reeds lang in principe
door elk militair veroordeeld. De exercitiën maken een onmisbaar
onderdeel uit van het oefeningsstelsol en wat oefening moet zijn, mag
niet tevens zijn een middel van bestraffing. Bij Alg. Order (No. 69
van 1887) is o. a. het volgende bepaald: „strafexerceeren wordt in
den regel niet opgelegd dan tot het bestraffen van traagheid en
onachtzaamheid bij de oefeningen". Dat de oefeningen, helaas, nog
dikwijls ontaarden in het stelselloos bezighouden van den troep, dat
daardoor lust en ijver dalen tot beneden vriespunt, terwijl de discipline
ernstig wordt benadeeld, is eene treurige waarheid, maar dat men
daarbij nog „traagheid en onachtzaamheid bij de oefeningen" door het
onnoodig herhalen van een dier oefeningen, bij wijze van straf, wil
corrigeeren, is bepaald komisch ergerlijk.
Voor al te groote lust en ijver ware het eene goede straf!
Het doen van werktoeren in de chambee is eene straf, die nooit
wordt toegepast en ook practisch onbruikbaar is; doch diezelfde
werktoeren, in het kwartier te verrichten, lijkt mij voor inlanders
eene goede straf. Maar dan mag niet vergeten worden, dat op de
daarvoor bepaalde uren gewerkt en niet geluierd moet worden.
Hiervoor is streng toezicht noodig. "Wij allen weten hoeveel hieraan
thans ontbreekt en hoe weinig doeltreffend daardoor deze overigens
zoo goed bij de geaardheid van den inlander passende straf wordt.
Nog werd niet gesproken over de zwaarste disciplinaire straf voor
mindere militairen, n.l. plaatsing in de 2de klasse van militaire disci
pline. Deze straf voldoet over 't algemeen in de practijk zeer goed,
vooral nadat bij Alg. Order No. 61 van 1891 nieuwe bepalingen over
de wijze, waarop deze straf ten uitvoer moet worden gelegd, werden
vastgesteld.
Blijkt uit het voorgaande, dat de meeste onzer disciplinaire straffen
voor onze inlandsche militairen niet deugen, dan volgt daar niet