814
tervorming van den inlander wil wachten, tot hij bij een veldbataljon
gearriveerd en toegankelijk voor „eene ook ons bekende taal" is
geworden.
Het is de taal, die ik noemde: „kazernetaal", ons brabbel Maleischje,
welke W. hier bedoelt!
Wel is het juist, dat in den beginne van den nieuw aangekomene
niet te veel mag worden gevergd, dat zijn geest eerst van den bolster
ontdaan moet worden, maar mag daarom met de opvoeding ge
wacht worden tot hij rijp is geworden voor een veldbataljon? Op
voeding, iets individueels dus, bij een veldbataljon! Hoe sterk zijn
daar de compagnieën, van welk gehalte is het kader, wanneer is
er geen officieren nood, hoe lang blijft de man daar, hoe lang blijven
zijn chefs? Later wijst W. zelf op deze euvels, maar hoe kan hij dan
wenschen, dat het zwaartepunt van de opvoeding naar die veldbataljons
wordt verplaatst? Aan die euvels kan nog veel gedaan worden,
zeker! Maar dat wij het bij de veldbataljons ooit verder zullen
brengen dan tot practisch oefenen en waken tegen het verloren
gaan van de goede resultaten bij de opleidingsbataljons verkregen,
acht ik aan gegronden twijfel onderhevig. Binnenkort zal dan ook
blijken, hoe ik juist het zwaartepunt van de geheele opleiding van
onze inlanders bij de tegenwoordige depotbataljons wensch overge
bracht te zien.
Dat W. vele officieren volkomen berekend acht voor de moeielijke
taak om van onze inlanders goede soldaten te maken, kan ik mij
alleen verklaren door een groot verschil in de eischen, die wij
beiden stellen. Yelen zullen het in ieder geval met mij eens zjjn,
dat de uitkomsten meer voor mijne opvatting pleiten.
Wel echter geef ik dadelijk toe, dat eene voortgezette opleiding
van een groot aantal recruten bij één zelfde compagnie van een veld
bataljon, mits zij daar lang blijven en onder goede leiding staan,
zeer aan te bevelen is. Maar dergelijke gunstige omstandigheden,
W. erkent het, zullen slechts zelden voorkomen.
Ook dit is een bewijs voor het wenschelijke van een zooveel mo
gelijk volledige opleiding bij een recrutenbataljon. 0»er mijne
stelling: „dat gestadige uitbreiding van het leger noodzakeljjk is
„gebleken in verband met den drang der omstandigheden, welke