816
verontschuldigingen zijn, in overweging gegeven niet daarnaar on»
derzoek te doen, maar naar de middelen ter verbetering. Ik heb
gewezen op het feit, dat wij menschen van een vreemd, overheerscht
ras moeten opvoeden, soldaten, strijders voor onze zaak, van hen
moeten makendat wjj dit moeielijke werk hebben verwaarloosd,,
grootendeels uit onkunde, die niet onze schuld is, anderdeels uit
gebrek aan het besef, dat opvoeding, karaktervorming, meer dan
oefening in militaire kundigheden hoofdzaak is; dat Europeaan
en inlander niet met gelijke maten kunnen gemeten worden, niet
hetzelfde van hen geëischt kan worden; dat opvoeding kennis
veronderstelt van karaktereigenschappen en eigenaardigheden van
een volk in 't algemeen en van het individu in 't bijzonder; dat
die kennis ons ontbreekt. Zóó heb ik, zeer in 't algemeen, gespro
ken. Ik heb gewezen op de resultaten door enkelen verkregen, die
zich konden verplaatsen in den gedachtengang van den inlander,
die de drijfveeren van zijn doen en laten konden nagaan.
Daarmede heb ik het bestaan van uitzonderingen erkend. Met die
uitzonderingen bedoelde ik in hoofdzaak de in Indië geborenen,
wat immers voor de hand ligt. Yoor hen behoefde W. dus niet
op te komen.
Overigens bestaat hier wederom alleen verschil in den aange-
legden maatstaf. "W. noemt de kern onzer soldaten goed opgevoedj
al erkent hij, dat bij velen die opvoeding onvoltooid bleef. Dit
laatste onderschrijf ik, doch vermeeD, dat ook aan de opvoeding
van die kern nog heel wat meer moeite en zorg kan en moet worden
besteed. Tenslotte, nu de zakelijke inhoud van W.'s critiek bespro
ken is, nog iets.
Een verwijt.
Over enkele van die eigsnaaidige algemeenheden als: „al heeft
men wellicht zelf nooit vruchten van zjjnen arbeid gezien", of;
„schrijver, die volgers eigen verklaring inlanders niet begrijpt"
(alsof dat een speciale eigenschap van mij ware) zal ik maar
heenstappen. Yelen meenen nu eer maal, dat in een critiek van die
uitvallen niet mogen gemist woideD. Maar ik heb iets anders nog
op het hart. Door relatie met een mijner intieme vrienden, wist
W. wie de schrijver van het door hem gecritiseerde opstel was.