GEZAMENLIJKE SCHIETOEFENINGEN.
Zonder er der Redactie van het I. M. Tijdschrift ook het minste
verwijt van te willen maken, is het toch te bejammeren, dat het
meermalen voorkomt, dat (vide de rubriek: Correspondentie tusschen
redactie en medewerkers) stukken ter plaatsing in dat tijdschrift aan
geboden, wegens plaatsgebrek zoo geruimen tijd moeten blijven liggen,
voordat hare kolommen zich voor de opname kunnen openen.
Niet alleen verliest daardoor een artikel over een juist plaats
hebbende gebeurtenis, dan wel over juist in het leven geroepen be
palingen dikwijls zijn actualiteit, evenzeer komen beschouwingen over
een of ander verschenen artikel als mosterd na een reeds lang ver
geten maaltijd, maar het komt mij zelfs voor, dat enkele pennevruch-
ten geheel anders zouden hebben geluid, wanneer zij op óf kort vóór
het tijdstip, dat ze in het licht verschenen, waren geschreven.
Zoo kwam ons in de laatst verschenen aflevering N°. 4 van '99
een in October '98 geschreven artikel van de hand van den majoor
der Infanterie Berenschot in handen, getiteld: „Gezamenlijke schiet
oefeningen", dat, geschreven op een tijdstip, dat gegevens omtrent
het ballistisch vermogen van het geweer M.'95 nog slechts sporadisch
voorkwamen, althans niet ter onzer kennis werden gebracht, thans,
na het in het licht verschijnen van de laatste uitgave van het „voor-
loopig voorschrift voor de schietoefeningen bij de infanterie" 1899,
hetwelk ons een vaste basis voor de schietopleiding geeft, hoewel voor
een deel zijne waarde behoudende, niet in allen deele den toets van
het onderzoek kan doorstaan.
Het zjj mij vergund dit in het licht te stellen.
In bedoeld artikel komt onder I eene berekening voor van het
op zeker doel te verwachten pCt. treffers, waarbij gebruik wordt
gemaakt van de opgave B, betreffende de bundelspreiding bij het
geweer M. '95 (bijlage van de missive van de commissie voor de