824 voor het gevechtsschieten, dienen wij zoowel de doelen ala de sterkte der vurende afdeelingen reeds in overeenstemming te brengen, met wat ons later te wachten staat. Als grondslag neem ik daarvoor eene compagnie op de z.g. „uitruk- formatie" (150 man). Daarbij kan gerekend worden op 120 schutters, die aan het vuur deelnemen. Per sectie krijgen wij dan 30 man, die volgens de R. S. in 3 groepen van 10 man kunnen worden opgelost. De frontbreedte van zulk een groep, de kleinste eenheid in het gevecht, bedraagt in gesloten orde op 2 gelederen 10 0 60 4 x 0.10 3.65 M. in verspreide orde op 1/2 pas 10 x 0.65 -j- 9 x 0.325 9 42 M. °P 1 pas 10x0.65 9x0 65 12.35 M. f» °P 3 pas 10x0.65 9 X 3x0.65 24.05 M. 152 van de B. S. geeft ons gegevens omtrent de uitbreiding, die normaal op het aanvalsterrein aan een groep mag worden gegeven. Twee sectiën per compagnie zijn in voorste linie gebracht met een tu8schenruimte van 3 sectiën front. Die sectiën naar buiten in groepen oplossende, blijft die afstand bestaan. Wordt thans verspreid, dan moet de verlenging, die één van de binnen groepen daardoor ondergaat, van de tusschenruimte tusschen de sectiëD, die 2 sectiën front moet worden, een sectiefrontbreedte afnemen. Bij gebruikmaking van bovengenoemde cijfers krijgt men dan frontbreedte 1 sectie gesloten 7.30. M. verlenging van 1 groep bij verspreiden op 1 /2 pas 9.42 3 65 5.77; verlenging van 1 groep bij verspreiden op 1 pas 12.35 3.65 8.70. Daar de verlenging als maximum 7.30 M. mag zijn, dwingt het reglement dus tot het gebruik van op '/j pas verspreide groepen, de dichte tirailleurlinie, die blijkbaar als de normale op hetaanvals- veld moet worden aangenomen. Tot een dergelijk resultaat komt men bij het nagaan van wat omtrent de afstanden tusschen de afdeelingen van 2 compagnieëa in bedoelde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 304