884 worden; hiervan is echter nog niets vastgesteld, dat aan het door ons beoogde doel zou beantwoorden. Toch meenen wij op grond van het voorafgegane, dat eene bevesti ging van de belangrijke zeeplaatsen op de buitenbezittingen noodza kelijk en spoedeischend is. Daar het voorloopig te veel gevraagd zou zijn alle van versterkingen te voorzien, moet men zich bepalen tot de belangrijkste en dat zijn zonder twijfel Emmahaven en Poeloeh Weh. Kunnen deze plaatsen door de landmacht tegen aanrandingen worden verdedigd, dan krijgt de Marine de handen vrij tot beveiliging van Java en bekruising van de Indische wateren. De aan te brengen versterkingen behoeven niet zoo samengesteld te zijn. Wij stellen ons voor, dat een paar open kustbatterijen, voorzien van eenige zware snelvuurkanonnen, zeer voldoende zouden zijn. Voegt men daarbij nog eenige torpedobooten, dan zal een vreemd oorlogsschip zich wel wachten op de aldus verdedigde reede inbreuk te maken op de rechten en plichten der neutralen. Nu de kracht van het verzet in Atjeh voorgoed gebroken is en men weldra zal spreken van het einde van den Atjeh-oorlog, zal een groote lastpost op de Indische begrooting weldra verdwenen zijn. De aldus uitgespaarde gelden komen dus vrij voor andere doeleinden. Sociale hervormingen, die veel geld zullen kosten, zijn dringend noodig, doch evenzeer de verhooging van Insuliude 's weerkracht. Laten dus eenige der vrijkomende millioenen besteed worden tot het aanleggen van de door ons noodzakelijk geachte versterkingen. Met de mogelijkheid van het krachtig handhaven van Indië 's neutraliteit toch hangt ten nauwste samen de kans, dat het niet in vreemde handen valle en daarmede ons geheele volksbestaan. Mei 1899. C.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 364