564
elk militair en gewezen militair, ook den inlandschen, zeer op prijs
worden gesteld, speciaal deze laatste zal door dit recht al zeer weinig
in de achting zijner landgenooten, niet-militairen, stijgenverreweg
de meesten dezer zullen de voor den bezitter werkelijk eervolle eeretee-
kenen zelfs niet kunnen onderscheiden van de vele eereteekens, die
alleen bewijzen, dat de drager een zeker aantal jaren in militairen
dienst was of wel op Atjeh, Lombok of elders geweest is in tijden,
dat daar gevochten werd. Ik kan mij voorstellen dat een schietprijs,
die van zilver is, meer indruk maakt dan de moeitevol verworven
bronzen medaille voor Moed en Trouw. Dat hierdoor ook voor den
beloonde de waarde van eene dergelijke belooning sterk vermindert,,
is duidelijk genoeg.
Het is hier de plaats om erop te wijzen, dat tegen het hinderlijk
onderscheid, dat gemaakt wordt tusschen inlandsche en Europeesche
militairen, wanneer er buitengewone daden te beloonen zijn, nog vol
strekt geen afdoende maatregelen genomen zijn.
Sedert in meerdere gevallen ook aan inlanders het ridderkruis ge
geven wordt, is de kwestie nog ingewikkelder geworden.
Het staat tbans vast, dat de medaille voor Moed en Trouw voor
den inlander niet is wat de Militaire Willemsorde is voor den Europeaan
en er bestaat dus feitelijk, speciaal voor den eersten, tusschen de eer
volle vermelding en de Militaire Willemsorde in, nóg eene belooning
voor uitstekende dadea. Bovendien rijst nu de vraag, in welke geval
len de Militaire Willemsorde, de bronzen of de zilveren medaille voor
Moed en Trouw eene billijke belooning kan worden geacht en of de
laatste met haar één derde mindere toelage eene mindere belooning
is dan de Willemsorde 4de klasse? (1)
Daar dus de tegenwoordige belooningen voor uitstekende daden-
voor den inlandschen militair met het verlaten van den dienst veel
van hunne waarde verliezen en bovendien de bestaande regeling om
redenen van billijkheid dringend herziening vereischt, waag ik het
1) De thans gevolgde wijze van decoreeren moet in hare toepassing per se tot onbil
lijkheden leiden. Of wel men kent aan den inlander, wien men zoo ten onrechte Tiet beleid
onthoudt, minder spoedig de Mil. W. Orde toe, dan aan den Europeaan, of wel men geeft,,
als er nog geen termen voor een M. W. Orde bestaan, aan den inlander de medaille voor
Moed en Trouw, waar men den Europeaan slechts eervol vermeldt. In het eerste geval,
doet men dus den inlander, in het tweede geval den Europeaan onrecht. Red.