909 -
elkander voortdurend bedreigen, maar niet op elkander los durven gaan,
eenvoudig verdeeld.
Bovendien wijst de schrijver er, onzes inziens, te recht op, dat in den
tegenwoordigen tijd, nu overal een zucht naar koloniën bestaat, nu het
kapitaal een uitweg zoekt in die koloniën, zoo gemakkelijk een voor
wendsel te vinden is in de omstandigheid vdat het onaanzienlijke Neder
land toch niet in staat is zelf zijn groote en rijke bezittingen naar be-
hooren te exploiteeren."
Yan dit standpunt uitgaande, levert de schrijver een helder geschreven
betoog om aan te toonen, dat de verdediging van Nederlandsch-Indië
en de handhaving onzer neutraliteit in dat groote eilandenrijk in hoofd
zaak en in de eerste plaats ten deel moet vallen aan een krachtige ma
rine, waardoor het tevens onnoodig wordt een antwoord te geven op de
vraag of Java alléén dan wel onze geheele Archipel in staat van tegen
weer moet worden gebracht.
Tot zoover gaan wij geheel en al met schrijver mede. Mocht het
mogelijk zijn aan Indië een zeemacht te geven, zooals schrijver zich
deze voorstelt, een oorlogsvloot up to datedan voorzeker zouden wij ge
daan hebben, wat wij als koloniale mogendheid behoorden te doen en
zou het onafhankelijk bezit onzer koloniën zeer zeker gewaarborgd zijn.
Maar is dat mogelijk, zal het ooit kunnen zonder den reeds zoo zwaar
belasten Inlander op nieuw de dupe der vermeerderde uitgaven te maken?
Schrijver vermeent van wel, wij betwijfelen het, zonder verdere gede
tailleerde uitwerking zijnerzijds, ten zeerste.
En zoo zijn wij als van zelf genaderd aan het tweede gedeelte van
het artikel, de uitwerking in hoofdlijnen van schrijvers stelsel bevattende.
Dit gedeelte achten wij minder overtuigend, minder gelukkig geschreven.
Wij stellen echter op den voorgrond, dat wij hopen dit tweede gedeelte
eenmaal uitvoerig van marine zijde dus van meer deskundige zijde
te hooren bespreken.
Schrijver acht, wanneer eenmaal de groote uitgave voor eerste aan
schaffing gedaan is, de financieele zijde geen bezwaar meer, omdat het
te onderhouden personeel betrekkelijk gering is, en grondt zijn meening
o.a. daarop, dat er teekenen zijn, die op een betere exploitatie der
groote rijkdommen van Indië in de toekomst wjjzen, terwijl hij het in
een zoo langdurigen en kostbaren oorlog als de Atjeh-oorlog steken even
eens voor den vervolge wil zien buitengesloten. Wij geven hem dit
gaarne toe, de vraag is echter of die betere exploitatie den staat vol
doende zal opbrengen voor de onzes inziens groote meerdere uitgaven,
welke vereischt zullen worden. Wij stellen daarbij n.l. dadelijk op den
voorgrond, dat wij kolonisatie, dus belangrijke toename van de Europee-
sche bevolking, in ons tropisch eilandenrijk onmogelijk achten.