567
terwijl er veel voor te zeggen zou zijn, om deze ook eene tweede
en derde verhooging na twaalf en achttien jaren dienst toe te kennen.
Het beginsel om enkele zeer uitstekende militairen, die niet voor
bevordering in aanmerking komen, boven hunne kameraden te onder
scheiden, kan wel moeielijk afgekeurd worden. Toch acht ik de
tegenwoordige toepassing minder gelukkig.
Niet dat ik het verkeerd vind om onze infanteristen lste klasse
door een bijzonder onderscheidingsteeken van hunne kameraden te
onderscheiden of dat ik het toekennen van hooger soldij afkeur,
maar de voorwaarden, welke gesteld zijn om voor deze onderscheiding
in aanmerking te kunnen komen, acht ik minder practisch, vooral
zooals zij worden toegepast. Het valt namelijk op, dat onze infan
teristen I6*" klasse zich voornamelijk onderscheiden door een gunstig
strafregister, wat nu wel op zichzelf geen kwaad is, maar toch ook
zeker niet voldoende kan geacht worden. Een sukkel, die te beroerd
is, om met zijne makkers mede te doen, hetzij dan goed of kwaad,
een baantjesgast ergens in een uithoek of een half dood gediende
oude heer heeft uit den aard der zaak allicht een beter strafregister
dan een ander, maar komt daarom nog niet voor eene zoo belang
rijke onderscheiding in aanmerking. Wanneer na een zeker aantal
jaren dienst de goede soldaten eene soldijverhooging krijgen en dan
tevens door eene kleine wijziging of versiering der uniform van
hunne kameraden te onderscheiden zijn, dan acht ik voor mijn persoon
deze belooning voor goed gedrag en trouwe plichtsvervulling voldoende.
Hiermede de voornaamste belooningen, welke aan militairen kun
nen worden toegekend, besproken hebbende, stap ik van dit onderwerp
af, om thans te komen tot eenige algemeene beschouwingen over de
opleiding, de militaire vorming onzer Kromo's.
De inlander doet in den regel op jeugdigen leeftijd zijne intrede
in de militaire wereld. Hij moge uit gebrek of uit wanhoop zich
den wapenrok der compenie hebben laten aantrekken, hij moge be-
hooren tot de onderste lagen der inlandsche maatschappij, een feit is
het, dat hij vele, zeer vele goede eigenschappen van huis uit mede
brengt. Zorgen wij door doeltreffende maatregelen, dat de minder goede
elementen worden geweerd, dat de toeloop groot genoeg is, om het