T ■X' 971 goede schutters en 13'29* bij middelmatige. In honderdsten van tangenten uitgedrukt, krijgt men voor bovenstaande hoeken respec tievelijk 0.16 en 0.4. Alvorens met deze fout rekening te houden, moeten wij eerst nagaan, hoe zij ontstaan is en welke eigenschappen zij in verband daarmee moet hebben. Bij het schieten van den bok, waarbij het geweer volmaakt stil ligt, heeft men alleen te maken met de spreiding van het geweer. Bij het schieten uit de vrije hand echter heeft men, behalve met deze fout, nog rekening te houden met de fouten van den schutter, ontstaan door het beven van de hand, door het rukken enz., waardoor aan de trompeen zekere snelheid in zijdelingsche richting wordt meegedeeld. Het natuurljjk gevolg hiervan is, dat aan het projectiel bij het verlaten van de tromp dezelfde snelheid in zijdelingsche richting zal meegedeeld worden als de snelheid van de tromp bedraagt. Hieraan nu moet in hoofdzaak de fout in schootshoek worden toegeschreven. Aangezien eene zijdelingsche snelheid van het pro jectiel de oorzaak is van de fout, moet deze ook verband houden met de voortgaande snelheid. Hoe grooter die snelheid is, hoe geringer de zijdelingsche snelheid haren invloed zal kunnen doen gelden op de afwij king, met andere woorden, zij zijn ten opzichte van elkaar omgekeerd evenredig. Stel dat de vizierlijn a b gericht is op het mikpunt Men dat bij het afgaan van het schot, tjjdens het projectiel van a naar b gaat, aan de tromp eene horizontale zijdelingsche afwijking met een snelheid bc wordt meegedeeld, dan zal de vizierlijn gericht zjjn op f op het oogenblik, dat de kogel de tromp verlaat en dus M/de afwijking van de vizierljjn zijn op de schijf het zoogenaamde afkomen Fig. I. ■-dr.. e De afwijking Mf is zooveel maal grooter dan bc als aM grooter is dan ab zij is dus constant evenredig met den afstand. CL b M

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 451