ANTWOORD AAN DEN IIEER H. VAN WITZENBURG, NAAR AANLEIDING VAN ZIJNE REOORDEELING VAN HET ONTWERP-GEWEER IN AFL. 9, 1898 I. M. T. Zekerlijk billijk ik de redenen, die den heer van Witzenburg er toe geleid hebben om in het I. M. T. N°. 10 eene kritiek te geven over het door mij ontworpen geweer. Deze critiek is bijna gelijkluidend met die van den Inspecteur v. Dr. Wapenen, welke heeft geleid tot verwerping van mijn verzoek aan het Legerbestuur. Maar na ontvangst van de afwijzende beschikking op mijn request (om aanmaak van het wapen) zag ik uit de beoordeeling van den Inspecteur der Draagbare wapenen, dat men zich dikwijls vergist had in de teekening en daar mij nu blijkt, dat hetzelfde heeft plaats ge had bij den Heer v. W. zoo zal deze mij wel ten goede houden, dat ik mijn ontwerp hieronder verdedig tegen de door hem gemaakte opmerkingen. Het is ongetwijfeld moeilijk om uit eene teekening alleen een geweer te beoordeelen,bovendien was de onderwerpelijke teekening geen volledige constructieteekeningdes te meer moet men daarom voorzichtig zijn in zijn oordeelHet is voor mij te betreuren, dat niet eene mondelinge toelichting gevraagd is geworden 1), daar ik mij sterk maak, dat in dat geval bijna alle thans vermelde bezwaren uit den weg geruimd waren. Punt voor punt het oordeel van den Heer v. W. behandelende, vang ik aan met: le (omtrent het uitsteken van den houder uit het magazjjn). Dit is eene vergissing. Indien vijf patronen ingebracht worden bij het begin van eene lading, ja, dan steekt de onderste patroon onder de lade uit, doch bij het dichtdoen van den grendel wordt immers één patroon in den loop geschoven en treedt de aanbrenger ook geheel binnen de lade. 1) Ondergeteekende was te dien tijde te Soekaboemi.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 466