996 en men telle dit niet licht—niet onwaarschijnlijk de formatiecijfers in de lagere rangen belangrijk zal doen dalen. Dat de gegevens, waarop men thans eene fusie dan ook zoude willen baseeren, hoogst onbetrouwbaar, wij zouden haast zeggen niet te verkrijgen zijn, ligt voor de hand en wat men in zake fusie zoude vaststellen, wordt dan, wat schrijver terecht vreest, eene proefneming, die goed en slecht kan uitvallen, waaraan in de tegenwoordige tijdsomstandigheden niet mag worden gedacht. We willen hopen, dat de eerste volzin van blz 784 1) den schrijver over Indische Legerbelangen onwillekeurig uit de pen is gegleden en merken verder op, dat de belofte, om de bezwaren in geregelde volgorde op te teekenen, beter ware gehouden, indien het historisch overzicht, dat nu op blz. 788 e. v. wordt gegeven, ware voorafgegaan. Beginnende met het begin, had naar onze meening de staatsrechtelijke quaestie moeten voorafgaan. Wat die quaestie zelve betreft, zouden we willen opmerken, dar, zoo men werkelijk mocht komen tot eene fusie, die de schrijver als eene nietige onbeduidendheid qualificeert, maar door anderen als een nationaal belang wordt beschouwd, de doorvoering van die fusie niet op eene wellicht noodzakelijke grondwetsherziening zal afstuiten. Zou juist daardoor tevens niet de natie in ruimen zin in de gelegenheid zij u, zich ten aanzien van het denkbeeld der samensmelting uit te spreken, zij het ook niet onder den waarborg, dat het ook Indische denkbeelden vertolkt. Wat de schrijver aanhaalt als eerste bezwaar tegen samensmelting, n. 1. het verschil in organisatie en vechtwijze tusschen het Europ. en het Indische Leger, kunnen wij voor een groot deel beamen; niet geheel, want wat hij te berde brengt omtrent het voeren van den kleinen oorlog in Indië tegen een Europeeschen vijand, kunnen wij evenmin deelen als C. T., die in de vorige boekbeschouwing daartegen bedenkingen aanvoert. Op blz. 788 oppert de schrijver het denkbeeld, dat de belangstelling, die thans het onderwerp ondervindt, voor een groot deel te wijten zoude zijn aan mogelijke bezuiniging en geeft al dadelijk aan, dat zulks ten onrechte plaats vindt; op de blz. 794 e.v. komt hij nader op dit denk beeld terug, waarover hieronder meer. 1-Iet kan niet worden ontkend, dat dringende verbeteringen, het Indi sche leger betreffende, alleenlijk op financieele quaestiën zijn afgestuit; het is zelfs nog niet zoolang geleden, dat men de urgentie van een dergelijke verbetering, die ook thans nog van groot belang wordt geacht, erkennende, de invoering er van afhankelijk maakte van de indiening van een voorstel tot eene gelijkwaardige bezuiniging. V Wij, die de zaak als van niet veel gewicht beschouwden en daarom hare litera tuur tot heden maar weinig aandacht schonken, konden euz.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 476