1057
vereenigd zou hebben in kampong F., om daar tegenstand te bieden,
dan had een „cavalerie voorhoede" wel reden van bestaan, mits daar
aan tevens voordeelen verbonden waren. Die voordeelen konden zijn
le, het vroeger binnenkomen van berichten, waardoor de colonne
commandant in staat zou zijn geweest het aanvalsplan vroeger
te ontwerpen, zoodat de geheele handeling een sneller verloop
kon hebben
2e, een verkorte marschweg voor een deel der colonne
3e, het verhoogde moreel bij den troep door de actieve wijze van
optreden, wat het omgekeerde bij den vijand tengevolge kon
hebben.
Het laatste voordeel is moeilijk te schatten, doch moet niet
gering geacht worden. Of de andere voordeelen echter van zooveel
belang zijn, dat daar tegen opwegen de mogelijke nadeelen, die
aan het gebruik van eene „cavalerie voorhoede" verbonden kunnen
zijn, mag betwijfeld worden bij een optreden tegen den inlandschen
vijand.
In den regel voert de inlandsche vijand den oorlog passief. Om
standigheden toch, als kunnen voorkomen bij een „ontmoetingsgevecht
tusschen Europeesche of als zoodanig geoefende en georganiseerde
strijdkrachten, doen zich bij eenen oorlog tegen eenen inlandschen
vijand niet voor. Doorgaans bezet hij eene stelling waarin zijn geheele
macht in ééne linie is opgesteld. In die stelling wacht hij den aanval
af. Reserves, zooals wij die kennen om daarmede invloed te kunnen
uitoefenen op het verloop van het gevecht, kent hij niet. Met het
verkrijgen van een voorsprong in de ontwikkeling hebben wij geen
rekening te houdende noodzakelijkheid om snel te oordeelen en ge
bruik te maken van wisselende toestanden komt weinig voor. Over
het algemeen haast de vijand ons dus niet in ons aanvallend optreden
zoodat een vroegtijdig melden van de cavalerie niet zoo groote waarde
heeft, dat daarvoor alleen een „cavalerie voorhoede" noodig is.
Nemen wij bijv., om bij de practijk te blijven den marsch van de
Segli-colonne van Garot naar Gröog-Gröng op 4 Juli 1898. Dien dag
waren 3 pelotons cavalerie zelfstandig vooruit. De marsch zou plaats
hebben langs den rechteroever der Pedirrivier tot Sanggeuë en verder
over Langgö en Mè-Maneu'.