1059 een actiever inlandschen vijand komen te staan, die een „cavalerie voorhoede" veel gewonden bezorgt, waarvan het gevolg zou kunnen zijn, dat van het gebruik er van afstand werd gedaan en zelfs aan wending van „voorhoede cavalerie" binnen beperkter grenzen zou ge schieden dan de laatste jaren het geval is geweest, wat, met het oog op de vele voordeelen, die een rationeel gebruik van cavalerie ons reeds bezorgd heeft, te betreuren zou zijn. Naar vermeend wordt is het daarom aan te bevelen als regel de cavalerie tegen den inlandschen vijand als „voorhoede cavalerie" te gebruiken. Meent men een deel der cavalerie echter te moeten bezigen als „cavalerie voorhoede" dan zijn m. i. de nadoelen, die daaraan mogelijk verbonden zijn, grootendeels op te heffen door aan die cavalerie infanterie afdeelingen toe te voegen, los van de colonne, die in staat zijn snel te marcheeren en de cavalerie in menig opzicht tot steun te dienen (o. a. het bezet houden van défilés, zie I. M. T. 1898 II blz. 528/529). Uit den aard der zaak zijn troepen als onze mare chaussees daarvoor uitstekend geschikt. Zijn deze troepen niet be schikbaar en mochten wij in de toekomst moeten optreden tegen een inlandschen vijand, energiek als de Atjeher van de eerste jaren van den oorlog, dan komt 't mij raadzaam voor, althans aanvankelijk, van „voorhoede cavalerie" gebruik te maken. (Zie ook I. M. T. 1897 II blz. 943 en 944). Minder dan 1 peloton voor „cavalerie voorhoede" te bestemmen tegenover den inlandschen vijand komt niet raadzaam voor. Rekent men toch voor de sterkte van de spits en 2 patrouilles in het zijter rein minstens 17 ruiters, n. 1. bij de spits 5 en bij elke patrouille 6 ruiters, verder gemiddeld op 2 ordonnansen, dan heeft men hoog stens 13 man bij het gros om de diensten te verrichten, genoemd in het „I. M T. 1895 I?blz. 114, II blz. 377 en Br. blz. 47 en 77". Yoor de spits zijn 5 ruiters noodig en voldoende, omdat ze aan weers zijden en in deD rug gedekt wordt. Marcheert de spits op den weg, dan schijnt me de marschvorm, aangege ven in het „I. M. T. 1895 II blz. 367" of „Br. blz. 66" juist toe, met dat verschil echter, dat de commandant beter doet met het toezicht te houden op alle ruiters en zijn dienst door een 5den ruiter te laten verrichten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 539