581 kende met reglementen en tradities, den troep weten te brengen tot het toepaasen van de enkele eenvoudige regeleD, die, met verstand toege past, in alle behoeften voorzien. Is het niet opmerkelijk, dat onze infanterie te velde heel anders optreedt dan haar bij de vredesoefeoingen met opoffering van veel tijd en moeite wordt ingeprent? Dat die grove fout betrekkelijk zoo weinig schade doet aan de gevecht8waarde onzer infanterie, schrijf ik toe aan het feit, dat in den regel onze troepen niet korpsgewijze te velde gaan. Yandaar ook, dat bij vele expedities in den beginne allerlei ongelukken gebeuren later, als de ondervinding als leermeesteres is opgetreden, gaat alles veel vlotter. Bij korpsen, die lang te velde zijn, zooals de Atjeh-batal- jons, is bjj goede leiding van vredesvormen geen sprake meer; wel wisselt het personeel, maar bij kleine gedeelten en de traditie blijft. Ik zou wel eens officieel medegedeeld willen zien of bij de Java-batal- jons, die de Pedir-expeditie hebben medegemaakt, niet gebleken is, dat zij te velde nog veel moesten aanleeren, omdat de vredesoefeoingen in gebreke waren gebleven. Ik ben overtuigd, dat de Atjeh-bataljons in den beginne aanmer- keljjk meer gepresteerd hebben en dat een bataljons comd4. als de bekende Majoor van der Wedden, die zijn sporen op het Atjehsch oorlogsterrein verdiende, heel wat moeite heeft gehad om zijn bataljon de noodige practische handigheid bij te brengen. Zeker met zoo'n chef is dat slechts een kwestie van tijd, maar hoe, als de chef, geheel doordrongen van het hooge gewicht der vredesoefeoingen, eerst na bittere ervaring tot andere inzichten komt? Is het niet al te dwaas, dat veel van het in onzen langen oefeningstijd geleerde haastig moet afgeleerd worden, zoodra de practijk begint. Of onze kostbare tijd niet beter te gebruiken zou zijn? In 't algemeen gelde van onze tegenwoordige R. S., dat zij veel te uitgebreid is. Wat daarin gesnoeid zou kunnen worden! Het Duitsche „Exercir-Reglernent fiir die Infanterie" van 1889 behandelt de recrutenexercitie in 56 bladzijden, ons reglement van 1896 telt 111 bladzijden zonder de 42, die aan gymnastische oefeningen gewijd zijn, mede te rekenen. Is herziening van dat reglement dus drin gend noodig, ook de gang van het onderricht, zooals dat aan recru- ten wordt gegeven, deugt m. i. niet.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 53