1060
De marschvorm van de spits kan dan zjjn als aangegeven is in
fig. 1 en 2 behoorende bij dit artikel. Het aangeven van afstanden
tusschen de verschillende ruiters komt me minder wenschelijk voor;
te veel omstandigheden toch kunnen daarop invloed hebben. Veilig
kan dat bij onze cavalerie aan den commandant van de spits en
de ruiters overgelaten worden.
Voor de patrouilles naast de spits optredende, is een sterkte van
4 ruiters (I. M. T. 1895 II blz. 369 en Br. blz. 68) onvoldoende
en schijnt me 6 ruiters het minimum toe. Volgen we toch de ver
richtingen van die patrouilles (zie bovengenoemde bladzijden) dan
komt het mij daarbij niet juist voor, dat de commandant ook in de
eclaireerende linie den inspannenden dienst van een ruiter verricht
en bovendien de nog moeilijker dienst van „toezicht houden", „voor
zien", „regelen" enz. Beter doet hij met achter de linie te blijven,
dicht bij den buitensten vleugel. Hierdoor reeds moet de patrouille
1 ruiter sterker worden. Weet men verder, dat de buitenste ruiter
in vele terreinen zeer blootgesteld is, dan schijnt het me niet over
bodig bij dien ruiter nog een tweeden te voegen. Waar bovendien
kampongs door- en omgereden moeten worden, is een linie van enkele
ruiters op 100 M. van elkaar niet voldoende en komt het me nood
zakelijk voor daarvoor de ruiters met tweeën te laten verkennen.
Is dit juist, dan is een patrouille van 6 ruiters een minimum en
ware een sterkte van 7 ruiters zelfs beter; waarvan 5 in linie zou
den kunnen verkennen en de 6^e bij den commandant zou kunnen
blijven om, waar noodig, hulp te verleenen.
Toegepast op fig. Y in het genoemde „I. M. T." en in „de Br."
(plaat I) handelen de patrouilles dan als aangegeven in het hierbij
gevoegde oleaatNo. I.
Onnoodig zal het zijn te zeggen, dat de patrouille in fig. V. bo
vengenoemd over de hoogten B. en C. ook te zwak schijnt en
minstens 4 ruiters sterk moest zijn (I. M. T. 1895 II blz. 375 en Br.
blz. 74).
Is het terrein naast den marschweg zwaar begroeid, zoodat van
gezichtsverband tusschen de verkennende ruiters geen sprake is, dan
moeten de afstanden tusschen hen zoo klein genomen worden, dat dit
verband weder verkregen is; zoo noodig worden de ruiters op den