1061
marschweg of op korten afstand daarvan in het zijterrein vereenigd,
om van daaruit sommige punten te verkennen, waarbij dan in hoofd
zaak de dwarswegen benut moeten worden.
Tegen het voorgaande is zeer zeker aan te voeren, dat in de prac-
tjjk, gedurende de laatste jaren te Atjeh, bewezen is, dat het aan
wenden van de cavalerie als door den heer de Lannoy beschreven
in bovengenoemden jaargang van het „I. M. T.," onder verschillende
omstandigheden proefhoudend is gebleken.
Maar niet vergeten mag worden, dat den laatsten tijd ons over
wicht op den Atjeher groot was, en dat nog niet is bewezen, dat
het stelsel van zwakke patrouilles aangewend kan worden tegenover
vijanden, dapper en fanatiek als de Atjehers zich tijdens de eerste
jaren van den oorlog in menig gevecht betoonden. Al is dus tegen
over den vijand in Atjeh het stelsel van zwakke patrouilles proef
houdend gebleken, toch komt het me niet logisch voor ook bij een
nog onbekenden vijand dat stelsel te willen toepassen, wat allicht
zal geschieden, als men alleen afgaat op het succes, dat onze cava
lerie te Atjeh dikwijls gehad heeft.
In hoeverre een patrouille van 4 ruiters reden van bestaan heeft,
kan blijken uit het „I. M. T. 1898 I blz. 139 laatste alinea", en
de „Br. blz. 158". Wordt 1 man van de patrouille gewond, zijn
2 anderen noodig om den gewonde weg te voeren, dan blijft de
commandant over. Met een sterkte van 67 ruiters was er in zulk
een geval nog een zwakke patrouille overgebleven.
Nog schijnt het me toe, dat te veel afstanden zijn aangegeven.
Zooals reeds gezegd, komt het me beter voor dit geheel over te laten
aan de patrouillecommandanten, die in een leger als het onze genoeg
practijk kennen om dat zelf te kunnen beoordeelen.
Alvorens nu het „marschbevel" te geven, zooals het in verband
met vorenstaande opmerkingen had kunnen zijn, is het beter eerst
na te gaan welke taak aan de cavalerie opgedragen werd door den
eskadronscommandant. Uit de beschouwingen van dien commandant
blijkt, dat de cavalerie tot taak had
1®, het beveiligen van de flanken der colonne;
2e, de verkenning van het vijandelijk objectzoodat met het oog