1068 op zich hebben moeten nemen. Indien echter de colonne-comman dant de cavalerie gebruikt had op dezelfde wijze als de eskadrons commandant deed, dan zou er voor den laatsten eenvoudig geen com mando geweest zijn, en zou hij öf toezicht hebben kunnen houden als boven gezegd, 61 wel had hij tijdelijk bij den colonne-commandant kunnen blijven, tot mogelijk de cavalerie vereenigd zou optreden. Het had de taak van het 2d® peloton moeten zijn berichten in te win nen aangaande de sterkte, de opstelling, de bewegingen, en de bedoelin gen van den vijand, en het verkrijgen van kennis omtrent de gesteldheid van het terrein en andere omstandigheden, om het welslagen der handelingen van de eigen troepen te bevorderen. In het bevel voor den commandant van het 2d® peloton had dit uitgedrukt moeten zijn. Het opnemen in het bevel voor het l8te peloton van: 1®, de plaats tot waar de „voorhoede cavalerie" gaan mocht om daar nadere bevelen af te wachten; 26, dat gezichtsverband gezocht moest worden met het 2d® peloton 3®', dat gewichtige voorvallen gemeld moesten worden aan den es kadronscommandant komt me voor onnoodig te zijn; het 1«» omdat „voorhoede cava lerie" zich regelt naar de bewegingen van de voorhoede en dus van de hoofdcolonne het 2d® omdat zulks beter kan geschieden door de „cavalerie voor hoede", door op geschikte plaatsen een kleine patrouille achter te laten tot verband verkregen is; het 3d® omdat het weinig nut kan hebben, te omslachtig is, beter den voorhoede-commandant gemeld wordt en door dezen, zoo noodig, der „cavalerie voorhoede" wordt medegedeeld. Als der cavalerie door den colonne-commandant haar taak aange- wezen was, hadden deze bevelen niet gegeven behoeven te worden. Wordt in het bevel voor den commandant van het peloton, waarbij de eskadronscommandant zich bevindt, te weinig gezegd in het bevel voor den commandant van het andere peloton heeft het omgekeerde plaats. Duidelijk blijkt uit beide bevelen het streven van den eskadrons commandant om alle draden in handen te houden. Aan zelfstandig heid van de onderaanvoerders werd weinig plaats gelaten. Naar mijne meening verdient deze handelwijze geen navolging.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 543