1071
te vervullen heeft om zich ook nog met de veiligheid van de genietroe
pen en de koelies met de reserveuitrusting te bemoeien.
Moeten de genietroepen en koelies gebruikt worden, dan zijn ze
hier ver genoeg naar voren geplaatst om de werkzaamheden tijdig te
kunnen aanvangen. Bestaat er geen bezwaar tegen de splitsing van
de genietroepen en de koelies met reserveuitrusting, dan zouden
echter de eersten, die voor eigen verdediging kunnen zorgen, bij den
voortroep kunnen zijn; de laatsten blijven dan bij den hoofdtroep
van de voorhoede.
Ook de afdeeling pioniers van de Bergartillerie dient om reden
bovengenoemd als regel bij den hoofdtroep van de voorhoede te blijven
en niet bij den voortroep.
Zijn bij eene colonne twee stafofficieren ingedeeld, dan verdient het
aanbeveling, dat de colonne-commandant een dier officieren aan de
cavalerie toevoegt.
Zooals uit het voorgaande genoegzaam blijkt, is het streven geweest
den „colonne-commandant" alle draden in handen te doen houden.
Tot het oogenblik van den aanval is dit m. i. beslist noodig, wil
men eenheid van handelen waarborgen, partiëele nederlagen vermijden,
overhaasting voorkomen en zeker zijn, dat men op één punt over
machtig is op den vijand.
Alleen toch de colonne-commandant is in staat het geheel te over
zien en te beslissen waar krachtig opgetreden moet worden. Nood
zakelijk is het dan ook, dat hij tot het laatste oogenblik kan beschikken
over elk deel van de hem toevertrouwde troepen.
Marcheert het peloton cavalerie zie voorhoedebevel II langs
den marschweg met een spits op 300 Meter voor het gros, een
patrouille op 300 Meter achter het gros, welke tevens als spits op
300 Meter voor de infanterie van den voortroep marcheert, dan
is de voorste cavaleriepatrouille nog 1| K. M. voor de hoofdcolonne,
een afstand die alleszins voldoende groot is.
Overweging had het hier verdiend of het niet beter ware geweest
in twee colonnes te marcheeren, n.l. met eene voorste colonne bestaande
uit het bataljon van 4 compagnieën, de cavalerie, de beide sectiën
Dl. II, 1899. 71