1076
bestuur even gelukkig te maken als de ook niet altijd rooskleurige
tusschen oorlogsminister en Staten Generaal.
Wij meenen, wat dit laatste betreft, te mogen verwijzen naar het
meermalen voorgekomen feit, dat door ingrijpende besnoeiingen op de
oorlogsbegrooting den minister als het ware de door hem gewenschte
en noodig geachte verdedigingsmiddelen werden onthouden.
Punt 3 wordt in zooverre toegegeven als het bedoeld wordt in den
engeren zin, dat afwisselend verblijf door klimaatsinvloeden geest en
lichaam ten goede komt. Voor hoogere rangen, dus op meer gevorder
den leeftijd, worden klimaatswisselingen echter slechts met moeite
overwonnen.
Toch wenscht schrijver niet onvermeld te laten, dat het Indische
Leger in de laatste jaren ten duidelijkste heeft bewezen geen opfrissching
noodig te hebben; het toonde zulks door het overwinnen van moeilijk
heden, overwinningen, die meer opwekten dan een sleurdienst in Neder
land zoude kunnen doen.
Wat het vierde argument aangaat, meent schrijver te kunnen volstaan
met verwijzing naar het voorgaande en naar wat hij als 7® en 8® na
deel van de samensmelting aanvoerde.
Enkele gedeelten van Luit, Thomson's rede geven schrijver verder
aanleiding tot eene scherpe critiek. Zeer terecht duidt hij het in dezen
zeer ten kwade, dat hij in tegenwoordigheid van bekend bekwame In
dische officieren durft vragen of in het Indische officierskorps de waarde
van een hoog wetenschappelijk peil wel in voldoende mate gevoeld wordt.
Het „wetenschappelijk peil" is van vele fusievoorBtanders een stok
paardje geweest, maar altijd is de vraag nog onbeantwoord door kapt.
Michielsen hij herhaling in „Krijgswetenschap" gesteld, n. 1. om te be
wijzen, dat de tegenwoordige Indische officieren over het geheel genomen
intellectueel minder ontwikkeld zijn dan hunne Nederlandsche wapen
broeders.
Maar vooral het door Luit. Thomson aangeroerde financieele gedeelte
van het vraagstuk (waar blijft de S. d. B. om Luit. Th. aan te vallen?)
brengt schrijver tot de beschuldiging, dat het zwaartepunt van de quaestie
ligt in „inkomsten regeling." Een citaat uit Luit. Th. rede brengt
schrijver tot een persoonlijken uitval, waarin deze krasse bewoordingen:
„Laat ons met rust, zooals wij u doen dit zij in 't algemeen gezegd.
„Herhaaldelijk wijst gij op den band, die tusschen de beide legers bestaat.
„Die band bestaat niet. Zie daar gelijkvloersche waarheid."
Was nu deze uitval gewettigd, vragen we ons af. Luit. Thomson heeft
in zijne rede meermalen aanvallen gedaan op het Indische Leger en dan