1077 - is schrijver gewoonlijk zeer wel genegen te zeggen „hij meent het zoo kwaad niet", waarom nu op zoodanige wijze uit te vallen naar aanlei ding van eene deductie, die toch door den schrijver zelf is gemaakt? Is er maar een oogenblik zelfs twijfel kunnen rijzen aan den goeden trouw van den enthousiasten redenaar, toen hij stellingen verkondigde lijnrecht indruischende tegen schrijvers denkbeelden? Schrijver wijdt vervolgens eenige bladzijden aan eene beschouwing van de maatschappelijke eigenlijk financieele positie van den Indi- schen officier, om te komen tot de conclusie, dat in eene vermindering van de Indische militaire pensioenen een niet te miskennen gevaar voor 's lands dienst ligt opgesloten. Het was, gelooven we, werkelijk niet ondienstig om eens onder de oogen van het publiek te brengen wat de „hooge Indische" tractemen- ten beteekenen, er zou nog aan toegevoegd kunnen worden, dat ook wat aangaat de officierstraktementen (de Vries en te Winkel geeft hierbij denkelijk op goede gronden ook het verkleinwoord) zelfs in Indië zon derlinge denkbeelden heerschen. Zoo werd ons onlangs in alle ernst verzekerd, dat de officieren „allerlei" buitenkansjes hadden; bij navraag bleek gedoeld te zijn op herhaalde overplaatsingen? neen op vivres te velde! „waaraan de Rekenkamer wel gauw een eind zal maken". Brisons Schrijver vervolgt zijn betoog met eene bestrijding van eenige argu menten door Luitenant Ram vóór de fusie aangevoerd. Hierbij komt nogmaals de quaestie van „Indische taktiek" te voorschijn en hierbij vestigt schrijver nog de aandacht op het feit hoe Indische tactiek bovenal eene politieke zijde heeft, hij beroept zich daarbij op den tegenwoordigen toestand in Atjeh en op citaten van v. Nahuijs, Brakel en de Indische Gids, om eindelijk Luit. Thomson te wijzen op een gezegde van den man, die met voorliefde wordt aangehaald ten bewijze dat voor de troepenleiding in de Koloniën geen bijzondere geschiktheid wordt vereischt, n.l. Wol- seley's uitspraak: Savage warfare is an art in itself Schrijver stelt verder zijne meening tegenover die van Lt. Ram, waar deze de fusie wil dienstig maken aan de bevordering bij keuze en aan het herstel van de sympathie voor het Leger in Nederland van dat deel van het volk, hetwelk thans het aan het Leger besteede geld als weggeworpen beschouwt. Ten slotte komt schrijver op tegen de beweringen van de fusionisten, dat in den ongunstigen toestand van het Indische officierskorps, wat be treft de verhouding tusschen sterkte en formatie, door de fusie verbetering zal komen. „Waarschijnlijk zegt hij, „bedoelen zij dat het vereenigde korps ten allen tijde zoo groot zoude zijn, dat het in elke behoefte voor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 557