BESCHOUWINGEN IN HOOFDZAAK NAAR AANLEIDING TAN DE
ARTIKELEN VAN RITMEESTER Jhr. L. D. C. DE LANNOY
IN HET INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT (1894-1898)
OVER HET GEBRUIK VAN CAVALERIE.
Vervolg van blz. 1044 en slot). 1)
Verplaatsen we ons weer naar de „cavalerie voorhoede", bedoeld
in het „I. M. T." en de „Br", en gaan we hare verrichtingen na, dan
valt hoofdzakelijk het volgende op te merken:
1'. Niet de pelotonscommandant, de le luitenantmaar
de eskadronscommandant voerde het commando over het 2de pelo
ton, zooals blijkt uit de verschillende door hem gegeven bevelen
en verzonden berichten.
Het „bericht" beter „bevel": „om.... v.m. vanverzon
den", aan den commandant van het 1^ peloton om op te rukken
naar'het hooge terrein bij D., was overbodig. De commandant van
dat peloton had de opdracht de linkerflank der colonne te bescher
men, zijn marschdoel was bovendien D. Een „bericht" aan den pelo
tonscommandant over de aanwezigheid van een 10 man sterken
vijand in het hooge terrein, was voldoende geweest.
3«. Waar de commandant van het 2de peloton het bevel niet voerde
over zijn peloton, zou het aanbeveling verdiend hebben hem eene
bepaalde taak op te dragen, b.v. commandant van de spits. Niet
juist is, wat hier door den eskadronscommandant gedaan werd, n.l.
hem dan hier, dan daar eene taak op te dragen. Hem het com
mando over zijn peloton te laten, ware zeker het beste geweest.
Wat betreit de verkenning van kampong F. van uit het ten W.
gelegen hooge terrein, niet duidelijk is het waarom een deel der
1} Men zie hierbij Plaat VIII en de oleaten, behoorende bij de vorige aflevering.
Dl. II, 1899.