1096
terrein was ten W. van kampong F. en dat de vijand zich in dat
terrein niet genesteld had.
Bovendien vernam hij 7.16 v.m. nog, dat, wel is waar het 2de pe
loton vertrokken was naar het terrein voor den rechtervleugel van
's vijands stelling, maar dat 1 patrouille nog in het hooge terrein
was voor de stelling en 1 patrouille voor den linkervleugel der
stelling.
Ook had de patrouille op de linkerflank der colonne een ruim
uitzicht naar voren. Waarom dus het hooge terrein ten W. van
kampong F. door den vijand bezet vermoed werd, of waarom men
vermeende, dat dit nog zou geschieden vóór de voorhoede daar komen
kon en vóór men gewaarschuwd werd, of kon worden, door de cava
lerie, is niet duidelijk.
En toch moet een dier veronderstellingen tot grondslag hebben
gediend voor de bevelen No. 3 aan de voorhoede- en artilleriecom
mandanten en No. 4 aan den commandant der hoofdcolonne 1).
Na alles wat de sohrijver ons in het „I. M. T." medegedeeld
heeft over het optreden van de cavalerie in Groot-Atjeh, kan het
vertrouwen in die cavalerie zoo groot zijn, dat, waar zij voor de
colonne eclaireert en niets meldt van 's vijands aanwezigheid in het
terrein (enkele verspreid optredende vijanden natuurlijk uitgesloten),
het me voorkomt, dat het detachement in marschcolonne kan blijven.
In plaats van de door den colonne-commandant uitgevaardigde be
velen vorengenoemd, (No. 3 en No. 4 van 7.20, 7.23 en 7.25) had
hij eenvoudig den marsch moeten laten voortzetten. Niets bijzonders
was van 's vijands zijde geschied, veranderingen in de bevelen van
den colonne-commandant waren dan ook overbodig.
Nogmaals zij herhaald, dat bij het halt houden van de hoofdcolonne,
alles (behalve de „cavalerie voorhoede") halt had moeten houden, en
dat na afloop van de rust de colonne-commandant slechts te bevelen
had: „voorwaarts;" waarna de marsch voortgezet had moeten worden,
zooals hij begonnen was.
No. S aan commandant voorhoede.
1) Yolgen8 „Br." blz. 133 en 134, j No. 4 artillerie.
I No. 5 hoofdcolonne.