1137 K. voorziet, dat zulks geen moeilijkheden in het leven zal roepen, als men voor de beide legers slechts verschillende rangsdistinctieven aanneemt, die dan beide gedragen worden door Indische officieren in Nederland (en omgekeerd?). De zaak zou dan geregeld zijnen van kwetsing van eergevoel zou bij de Indische officieren geen sprake kunnen zijn. Wij zijn zoo vrij, wat dit punt betreft, geheel met K. van meening te verschillen. Waar hij het stuitend acht voor de Nederlandsche officieren, dat zij de minderen zouden zijn van de jongere Indische kameraden, is het ons onbegrijpelijk hoe hij niet gevoelt het grievende, dat er voor iemand, hij zij Indisch of Nederl. officier, in gelegen moet zijn om van den door hem verworven rang tijdelijk afstand te moeten doen, alleen omdat het voor den anderen minder aangenaam is onder een jonger meerdere te dienen. Maar niet alleen moet hij afstand doen van zijn rang, uit den aard der zaak behoort hij dan ook de diensten te verrichten, aan den lageren rang verbonden. Een Indisch kapitein compagnies-, batterij- of eskadronscommandant, die reeds eenige jaren een dergelijk commando gevoerd heeft; die met zijn troep te velde is geweest; wien wellicht reeds de geschiktheid voor den hooge- ren rang is toegekend, zoude zich genoopt zien het commando te aanvaarden over een peloton of eene sectie tijdens eene detacheering bij het Nederl. leger. Daarentegen zoude een Nederl. officier in de koloniën gedetacheerd, veeltijds een rang en een commando aannemen, zooals hjj nog nimmer heeft bekleed en gevoerd. Aan een Nederlandsch luitenant zoude het commando worden toevertrouwd over eene compagnie infanterie; hij zoude daarbij het bevel voeren over manschappen, wier taal hij niet eens verstaat, wier strafzaken hij niet kan berechten, wier reclames hij niet kan onderzoeken, wier opleiding hij niet kan bestieren, wijl hij ook een deel van het kader niet verstaatgrootendeels bezwaren, die wel is waar ook thans worden ondervonden door hen, die voor het eerst in Indië voet aan wal zetten, doch men moet in het oog houden, dat dit zelden of nooit kapiteins zijn en dat, als dit wèl officieren zijn, die dien rang bekleeden, zulks hunne bruikbaarheid evenzeer in den weg staat. Wel kan men die nadeelen ontgaan door hun het commando over eene compagnie Europeanen te geven (wat Dl. II, 1899. 75

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 617