1151 Als het verzoek van den Heer S. ingewilligd was geworden, zou de aanmaak van zijn geweer een zeer ondankbaar werk geweest zijn voor het personeel van de Geweermakersschool, want als dat geweer was afgeleverd volgens teekening en beschrjjving en dan bleek niet bruikbaar te zijn, zou men ons verwijten: „waarom de onderdeelen ook niet anders gemaakt dan de Heer ze aangeeft." En nu ter zake! le. Wanneer men in de teekening van den Heer S. den aan brenger zoo teekent (1), dat hij een patroonhouder met vier patronen ondersteunt, zullen nog onder het geweer uitsteken de patroonhouder de aanbrenger, en het achterste gedeelte van de 4e patroon. Het komt mij overbodig voor den lezer nog te willen overtuigen, dat zoo iets bij een oorlogswapen niet mag voorkomen. Maar al was het geweer door den Heer S. geteekend, zooals hij het zich voor stelde, zoodat dus in het genoemde geval alleen de houder zou uit steken, ook dan moet dit ontwerp worden afgekeurd, omdat die hou der steeds gevaar zal loopen, ergens tegen aan te stooten (vooral te velde), daardoor misvormd te worden en de opwaartsche bewe ging van de patronen te beletten. Het voordeel, dat de man, door het uitsteken van den patroon houder, kan zien en voelen of zijn geweer nog geladen is, is geen voordeel want: a, als er alleen nog maar één patroon in de kamer zit, is de hou der reeds uitgevallen en ziet en voelt de man dus precies hetzelfde, als wanneer het geweer, ongeladen is; dus de man die geen houder ziet of voelt, weet niet, of het geweer geen, dan wel nog één patroon bevat 2). bal ziet en voelt de man den houder, dan weet hij nog niet hoeveel patronen in de houder zijn, en wat heeft de man aan de wetenschap, dat er zich nog patronen in het magazijn bevinden 1) Men behoeft daartoe den patroonhouder slechts op de teekening te leggen. 2) De haan toch kan ook gespannen zijn bij een ongeladen geweer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 631