86
ia Nederland vormt men haar uit militie. Verhouding der wapens
onderling enz. regelt men naar de omstandigheden, onafhankelijk van
elkaar, doch men ban elkaar in de hand werken.
Naast het militieleger heeft Nederland noodig beroepsofficieren
en onderofficieren als onderwijzers tot opleiding van het militie- en re
servekader. Dit kan een klein getal zijn, daar de individueele waarde
hoog opgevoerd worden kan. Trekt men deze beroepsmilitairen
uit de militie-onderofficieren, dan is 't wenschelijk hen, ook tot afwis
seling van hun vrij eentoonige instructie-arbeid, de kans te geven in
Indië hun blik te verruimen, zoo mogelijk zelfs oorlogsondervinding
op te doen. Met een tijdelijke, bijv. 5 jarige, detacheering van zulke
uitgezochte onderofficieren en luitenants of kapiteins zou het leger
in Indië zeker wel genoegen kunnen nemen. Daar deze beroeps
militairen in 't Nederlandsche leger als afzonderlijk korps een open
formatie konden hebben, zouden zij zeer goed de bevordeiing van
't Indische leger kunnen volgen, waardoor wrijving uitgesloten
wordt.
In Nederland zou men geen gewone soldaten-vrijwilligers mogen
aannemen, daarentegen kon dan in Nederland een korps staande
troepen worden georganiseerd onder bepalingen als nu voor de Kolo
niale Reserve gelden. Hiermede gaf het Nederlandsche leger aan het
Indische veel meer kans op vrijwilligers, er zou geen concurrentie
meer zijn voor de marine's kon een dergelijk stelsel worden toe-
gepast. Het straks genoemde korps instructeurs zou een zeer mooie
positie krijgen, waarschijnlijk zou er dus veel toeloop van aspiranten
zijn. Stelt men dan echter in Nederland aan die aspiranten den
eisch geschikt te zijn voor den dienst in Indië, dan bevordert men
de belangen van het Indische leger. De werfpremiën moesten dan
vervallen, de handgelden zoo mogelijk ook, wat uit een moreel
oogpunt beschouwd zeker niet zou te betreuren zijn.
Indië zou meer en voor minder geld toch betere vrijwilligers krijgen,
Nederland kreeg een kleine afdeeling troepen, die steeds bij de hand
zijn. Bij binnenlandsche onlusten zou men niet direct op de militie
behoeven te steunen en dus deze kunnen localiseeren, wat alweer de
mobilisatie-snelheid bevordert. Nederland zou ook een aantal goede
onderofficieren-instructeurs uit deze vrijwilligers kunnen trekken, want