93 zóóveel heb ik uit de geschiedenis van ons leger wel geleerd, dat ik mij gerechtigd acht tot het oordeel, dat het eerst sedert enkele tien tallen van jaren een organisatie kent, waarbij althans eenigszins reke ning wordt gehouden met eenige der vele factoren, die niet straffe loos verwaarloosd kunnen worden. Vóór dien tijd bestond ons leger uit onderdeelen, die, hoewel geheel van elkander afhankelijk, toch slechts op de meest primitieve wijze met elkaar in verband stonden. Was dit al voor een klein deel het gevolg van de destijds zoo pri mitieve verkeerswegen, grootendeels was het te wijten aan de hoogst gebrekkige wijze, waarop voorzien werd in de behoefte aan een kolo niaal leger, in de dagen toen wij successievelijk onze vroegere Azia tische bezittingen weer van de Engelschen terugkregen en wij al dadelijk gewapenderhand moesten optreden, om ons opnieuw het rustig bezit van het eenmaal zoo smadelijk verlorene te verzekeren. Zonder deugdelijk georganiseerde basis moest het leger groeien met de omstandigheden. Telkens schoten zijn krachten te kort en moesten dan met allerlei kunstmiddelen tot op de vereischie hoogte worden opgevoerd. Vandaar, dat een degelijk en deugdelijk geheel nimmer werd verkregen, dat met de beschikbare krachten niet kon worden gewoekerd, omdat door gemis aan eenheid, aan samenhang, de samenwerking zooveel te wenschen over liet, dat het concentreeren van kracht niet wel mogelijk was De chaotische verwarring, waarin het leger verkeerde tijdens den Javaoorlog en later ook, toen het rondom een inlandsche sterkte op Sumatra, het beruchte Bondjol, dreigde te gronde te gaan, zal ik thans, "na zooveel jaren, niet meer als bewijs aanhalen. Met de Ba- lische expeditiën naderen wij een tijdperk, dat niet te ver achter ons ligt. Was de eerste expeditie op een politiek échec uitgeloopen en de tweede op een militair échec van zoo groote beteekenis, dat het tot in het moederland werd gevoeld (en dat nog wel in die dagen), voor een 3de expeditie, die slagen moest, schoten de krachten van het leger te kort. Buitengewone aanvulling uit het moederland was noodig. Toch bestond de infanterie van de expeditionnaire colonne slechts uit 4 bataljons. Maaren dit werpt een eigenaardig licht op de toenmalige begrippen omtrent organisatie twee dier bataljons waren met één compagnie uitgebreid, zoodat zij zeven inplaats van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 111