155
gen van het militair recht; niet één advokaat of rechter kent zijne
wetboeken van buiten en maar zeer luttele officieren ook, alle inpomp-
pogingen ten spijt maar wij zullen ons hier bepalen tot de roj
van de onderluitenants.
Het verhandelde in die bijeenkomsten is te rangschikken in drie
categorieën: 1°, leeren van reglementen en voorschriften; 2°, voordragen
of bespreken van militaire onderwerpen 3°, tactische kaartoefeningen.
Het eerste moet voor de onderluitenants, oude rotten, meerendeels
en als regel overbodig zijn. Waar het echter noodig wordt geacht»
moet het onder leiding van den luitenant-adjudant plaats hebben,
evenals voor de andere onderofficieren.
Het tweede punt heeft doorgaans geen nut voor hen, die niet
wetenschappelijk onderlegd zijn. Het vernisje geleerdheid, dat zij
daarbij kunnen opdoen, zal aan hunnen practischen routine-geest, op
hun leeftijd, eerder kwaad dan goed kunnen doen. Zij zullen daar
hooren van opvattingen en theorieën, welke den grond onder hunne
voeten eerder moeten doen wankelen dan er vastheid aan geven.
Meent een korpscommandant, bij uitzondering, dat voor hen van eene
bijeenkomst iets is op te steken, dan kunnen zij tot die bijeenkomst
geroepen worden, maar in den regel komt het ons dan nog wen-
schelijker voor, die voordracht voor alle onderofficieren te doen
herhalen.
Evenzoo belooft het bijwonen van tactische oefeningen op de kaart
voor hen geen nut. Laten zij zich toch niet verdiepen in het gebruik
van artillerie, cavalerie, groote afdeelingen, enz., enz! Yoor het
arbeidsveld van eene sectie en een peloton behoeven geen tactische
oefeningen op de kaart meer gehouden te worden voor uitstekende"
onderofficieren met „minstens twintig voor gagement geldende dienst
jarendie „in alle opzichten practisch geschiktzijn verklaard.
Wat zoo'n practische man bij de kaartoefeningen presteert, valt, bijna
zonder uitzondering, bitter tegen. Het kaartenterrein, de blokjes,
de uitgebreide onderstellingen en opdrachten, al de hem op de
vingers kijkende omstanders, de vrees van tegen „de wetenschap" te
zondigeD, al die factoren verbijsteren zijne practische opvattingen;
de aanmerkingen, welwillende terechtwijzingen, verwonderde gezichten,
aanmoedigende knikjes benevelen zijn initiatief. Hij verliest daar