166 tiseerd waren, was dat traject, in het vreemde terrein waar de eeuwige plantengroei het herkennen van den bodem belemmert en waar niet, zooals in Europa, de vele groote en kleine steden met hare kerken en torens den luchtreizigers tot baken kunnen dienen, veel te groot. Dat de roofvogels onder deze jonge duiven, die tegen hunne listen nog niet berekend waren, duch'.ig huisgehouden zullen hebben, mag men wel aannemenook hierom had men niet zoo spoedig met de vluchten mogen beginnen en zeer zeker niet op betrekkelijk groote afstanden. Men heeft hierbij weer te veel de theorie gevolgd, die zegt, dat jonge duiven van 8 a 4 maanden reeds aan de oefeningen kunnen deelnemen, hetgeen in Europa ook werkelijk zoo is, maar geen reke ning gehouden met de practijk, die geleerd heeft, dat postduiven, die van het eene naar het andere land, bijv. van België naar Nederland overgeplaatst worden, ook hier niet dadelijk aan de gestelde verwach tingen voldoen, maar dat men eerst in de latere afstammelingen de uitmuntende eigenschappen der voorouders terug vindt. Yan die eerste duiven had men bij de vluchten dan ook geen heil mogen verwachten, maar wel van hare afstammelingen in het tweede en latere geslacht, zoodat deze eerstelingen alleen voor het kweeken van jongen bestemd hadden moeten worden. Dat het personeel niet in alle opzichten voor zijn taak berekend was, blijkt ook bovendien uit hetgeen de kapitein der genie M. C. van Rouveroy van Nieuwaal destijds heeft meegedeeld, omtrent gebrek kige inrichting en slechte ligging van het eerste militaire postduiven- station, maar meer nog uit het feit, dat bij de oefeningsvluchten soms de geslachten gescheiden waren, hetgeen al zeer weinig bekendheid met de duivensport verried, omdat men door dergelijke handelingen de zucht naar 't nesthokje enz. verminderde, in plaats van die door alle mogelijke middelen op te wekken. De vraag is nog bovendien of die scheiding wel noodig was in Indië, want, daar zij dient om het herhaald eieren leggen en broeden tegen te gaan en volgens den heer Jhr. E. C. Siberg elk paar duiven dadr slechts twee a driemaal per jaar broedt, hetgeen hier in Hol land wel zes en meermalen kan plaats hebben, zoo was die scheiding mijns inziens geheel overbodig.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 184