207
den inlandschen vijandzelfs bij een colonne van slechts 4 compagnieën
een geheele compagnie in de voorhoede aanbeveel.
Waar de heer van den Belt, vreezende, dat mijn uitgewerkt voor
beeld, nog velen (officieren) van andere ivajpens mogelijk dikwijls
lot leidraad zal dienen (blz. 1046, 5de alinea van zijn opstel), meende
daartegen te moeten opkomen, omdat de aan dat voorbeeld ten grondslag
liggende denkbeelden z.i. niet altijd de juiste zouden zijn, meen ik in
het bovenstaande de juistheid dier op de practijk steunende denk
beelden voldoende te hebben aangetoond en tevens te hebben bewezen,
dat de door hem zeiven gegeven voorbeelden allerminst onvoor
waardelijk navolging verdienen.
En hiermede neem ik voorloopig op algemeen tactisch gebied
echter voorgoedafscheid van den heer van den Belt, na hem en den
lezers mijner brochure in het algemeen de verzekering te hebben gege
ven, dat het nimmer in mijne bedoeling heeft gelegen in bovenge
noemden geest als voorganger van officieren van andere wapens op
te treden.
Waar ik mij op niet-cavaleristisch terrein bewoog, geschiedde zulks
doodeenvoudig, omdat ik om het hoofd, waaraan ik het aanzijn
wenschte te geven, behoorlijk te kunnen plaatsen, een romp, min
stens een buste noodig had en nam ik daarvoor als voorbeeld een
voudig bevelen, waarvan door de practijk de doelmatigheid bewezen
was. Ik deed zulks te geruster, omdat ik vertrouw, dat alle tot
bevelen geroepen officieren, van welk wapen ook, doordrongen zullen
zijn van de gulden woorden der twee eerste alinea's van 80 van
den Leidraad, woorden, waarvan ik echter niet kan nalaten, naar
aanleiding van het moeten luidenvan den heer van den Belt,
de laatste regels aan te halen, n.l:
„het stellen van bevelen is een zaak van verstand en oordeel en
„de schema's worden dan ook slechts gegeven om het gehengen
„te hulp te komen en niet als vaste modellen".
Batavia, Januari 1900.
Jhr. L. D. C. de Lamoy,
Ritmeester.