227
zelf, dat in algemeen een grootere troepenmacht toch meer uitgaven
zal vorderen dan een kleinere. Maar als werkelijk waar is, wat ik
voor onomstootelijk waar houd, nl. dat de door mij aangenomen
legersterkte strikt noodzakelijk is om met eenige kans op succes de
hoofddoelen onzer Aziatische bezittingen voor gewelddadige inbezitname
te vrijwaren, dan volgt daaruit, dat hier geen financieele bezwaren
mogen gelden. Aangenomen mag toch wel worden, dat de lusten
zóó overwegend groot zijn, dat het niet geraden is om deze in de
waagschaal te stellen, door het van zich afschuiven van de lasten.
Dat vermeerdering van legerüitgaven de draagkracht onzer bezittingen
absoluut te boven gaat, doet niets terzake. Dit is een bewijs te
meer, dat Nederland gevaarlijk spel speelt als het wel weet te nemen
doch niet weet te geven. Om van billijkheid niet te spreken,
verstandige berekening zou vergen, dat Nederland een deel onzer
oorlogslasten droeg, nu die lasten deels een gevolg zijn van de
wenschelijkheid om zich een kostbaar bezit te waarborgen. Zuiver
berekenend alweer is de quaestie aldus te stellen: wil het Indisch
leger in staat zijn onze bezittingen voor het moederland te behouden,
dan moet het zóó sterk zijn, een leger van die sterkte kost zóóveel
millioen, daarvan kan zóóveel door de koloniën zelve worden betaald
rest dus te betalen door Nederland zóóveel. Wanneer zal deze
levensquaestie eens ernstig in behandeling genomen worden? Hoe
lang zal Nederland nog den tijd gelaten worden om in deze een kloek
besluit te nemen
Dit zijn open vragen, waar ik mij niet in verdiepen zal.
Ik ben echter nog niet aan het einde van mijn taak. Hoe zal de
infanterie in verband met zijne samenstelling, in verband ook met
de drieledige taak van het leger, over de verschillende gewesten, die
te zamen ons koloniaal rijk vormen, moeten worden verdeeld.
De bijgevoegde staat N°. 4 moge mijne meening hieromtrent ver
duidelijken.
Daarbij heb ik nog de volgende kantteekeningen te maken.
De gewestelijk militaire commandanten moeten direct ondergeschikt
zijn aan het legerbestuur. Yoor de infanterie zijn noodig één gene-
raal-majoor inspecteur en een kolonel (de oudste in zijn rang) onder
inspecteur, waaraan zijn toegevoegd twee kapiteins van den generalen