258
beweegbaarheid betreft, staan ze slechts weinig achter bij de veld
artillerie, en zullen zeer zeker tegen versterkte stellingen van een
veldleger in batterij worden gebracht. Ook hiermede dient dus
rekening te worden gehouden 1).
Na deze korte mededeelingen kan worden nagegaan op welke wijze
de veldversterkingskunst met deze aanvalsmiddelen rekening zal
moeten houden.
De algemeene invoering der minimaal kaliber geweren met hun
zeer bestrijkend schot zal er ongetwijfeld toe leiden, dat men voortaan
meer dan vroeger gebruik zal maken van aardop werpingen, om zich
tegen het infauterievuur te dekken. De erkenning van dit beginsel
heeft dan ook gevoerd tot het gebruik te velde van brisante grana
ten met tijdbuis, en van lichte houwitsers en mortieren, ten einde
de troepen achter die dekkingen te treffen. Deze laatste soorten
vuurmonden doen den aanvaller tevens een middel aan de hand om
zijne infanterie langer dan vroeger door artillerievuur te ondersteunen
zonder gevaar te loopen de eigdh troepen te treffen.
De troepen in afwachtings- en gevechtstoestand zooveel mogeljjk
te dekken, zoowel tegen het plongeerend granaatkartetsvuur, dat
met groote juistheid kan worden afgegeven, als tegen het bestrijkende
vuur van infanterie en veldartillerie, is dus een der voornaamste
opdrachten van de moderne veldversterkingskunst. De wijze van
dekking tegen het bestrijkende infanterie- en G. K. vuur heeft sinds
vele jaren geen verandering ondergaan nog steeds maakt men eene
ingraving met een borstwering ervoor, die opgeworpen wordt van den
uitgegraven grond. Alleen behoort men tegenwoordig de dikte der
borstwering wat grooter te nemen.
Anders wordt de quaestie, wanneer men plongeerend G. K. vuur
(c.q. vuur van brisante granaten met tijdbuis) kan verwachten. Als
dan verleenen de ingravingen siechts zeer weinig of geen dekkingen
moet men deze op andere wijze zien te verkrijgen. Het eerste
waarop de gedachte valt, is ongetwijfeld het aanbrengen van hori-
1). Voor zoover men uit courantenberichten kan opmaken, schijnen ook de Boeren bij
liun veldleger houwitsers van 12 c.M. mede te voeren en wel in zeer bergachtig terrein;
iets wat de beweegbaarheid dezer stukken volkomen zou bewijzen.