255 Zoowel met het oog op de onzichtbaarheid als om andere taktische redenen zal men dus liefst stelling nemen op flauwe hellingen, naar den vijand toe dalende. Het is vooral noodig bij de inrichting der stelling deze van af de standplaats van den later te verwachten vijand te bezien. Wat de inrichting van eene gekozen verdedigende stelling betreft, de eisch van onzichtbaarheid is dan ook een van de eersten, die buitenlandsche voorschriften daaraan stellen, al zijn de meeste niet consequent in het voldoen aan dien eisch. Nog meer dan vroeger zal men ook van den vorm van het terrein gebruik maken, om zich te dekken en geen lange aaneengeschakelde tirailleurloopgraven vormen, maar kleinere stukken met tusschen- ruimten, het eene wat meer vooruit, het andere meer achterwaarts, zooveel mogelijk aan het terrein aangepast, al komen de loopgraven daardoor soms niet zuiver loodrecht op de aanvalsrichting. Kunnen de soutiens der tirailleurlinie niet door het terrein tegen gezicht en vuur worden gedekt, dan zal men voor die troepen af- wachtingsdekkingen dienen aan te leggen, wederom geheel onzichtbaar. De meer achterwaarts geplaatste reserves der tirailleurlinie zullen zich in den regel aan gezicht kunnen onttrekken in terreinplooien, in of achter de kampongs, waarvóór de tirailleurlinie en de soutiens zijn opgesteld, enz. Yoor die reserves zijn dus in het algemeen geene dekkingen noodig. Yoor de artillerie gelden de eischen van onzichtbare opstelling zoo mogelijk nog meer dan voor de infanterie. Maskes zullen hier vooral van bijzonder groot belang zijn, omdat de borstwering, wegens de kleine kniehoogte der stukken, slechts weinig dekking tegen gezicht biedt. Gaan we thans na, wat omtrent de vluchtige- en veldversterkings- kunst in het HTD en de LP is vermeld. Allereerst valt op te merken, dat de opgave der borstweringdikten (HTD blz. 80, LP blz. 72) is gewijzigd 1) met het oog op het grootere indringingsvermogen van de projectielen uit de moderne geweren, en dat die dikten thans behooren te zijn: tegen geweer projectielen, G. K. kogeltjes en G. scherven 1) Zie A. O. 1899 No. 78.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 283