256 stalen platen zand gewone aarde zacht hout hard hout metselwerk 0.75 M. 1.— M. 1— M. 0.60 M. 0.50 M. 0.02 M. en tegen volle artillerietreffers grond 1—2 M. metselwerk 1 M., waarbij aangeteekend dient te worden, dat hierbij ongetwijfeld niet is gerekend op G. met brisante springstof gevuld. Over het eerste gedeelte van het hoofdstuk „Versterkingskunst" in het HTD valt verder geen bijzondere opmerking te maken. De volgorde naar de noodzakelijkheid van de verschillende werk zaamheden bij het inrichten van stellingen aan het einde van HTD 325 en LP 75 zou men kunnen wijzigen en het geheel ver duidelijken door te noemen le, het opruimen van het voorterrein en het aanbrengen van maskes 2e, het zoo noodig verbeteren van de gemeenschappen in en achter de stelling; 3e, het aanleggen van dekkingen 4e, het aanbrengen van hindernissen terwijl de opmerking betreffende de tweede verdedigingslinie en de reduits, als zijnde deze door de moderne taktiek veroordeeld, zou behooren te vervallen. Thans overgaande tot de nadere beschouwing der verschillende onderdeelen (HTD 326 enz., LP 76 enz.) valt op te merken, dat de smalle gevechtsloopgraaf voor knielende schutters geen vol doende borstweringdikte heeft, evenmin de loopgraaf voor staande schutters. De breede loopgraaf voor knielende schutters en de ver diepte gevechtsloopgraaf voldoen in dit opzicht aan den gestelden eisch; echter bieden ze niet de kleinst mogelijke uitgraving en borst weringhoogte, wat wel het geval is met het profiel fig. 2 1). Zooals men zal opmerken, is de berm vervallen, deze toch ver mindert de dekking en maakt de houding van den vurenden schutter 1) Bij de verschillende profielen is gerekend op het gebruik van gewone aarde, voor zand kan de borstweringdikte 0.75 M. zijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 284