272
Over de uitvoering van de opruiming zie HTD 349, LP 92.
Het raseeren van het voorterrein zal eveneens geschieden door de
troepen, die dat terrein onder vuur moeten houden. Ook is dit een
uitnemend arbeidsveld voor eventueel beschikbare bevolkingsploegen.
Opruimingen met behulp van springmiddelen zullen door de genietroe
pen moeten geschieden.
Het vernielen en onbruikbaar maken van gemeenschappen (HTD
350-351, LP 93-94) behoort feitelijk niet tot het onderwerp
veld versterkingskunst," ofschoon het er in de verte verband mee kan
houden, om 's vijands opmarsch in een bepaalde richting te bemoei
lijken. Evenals bij hindernissen heeft zulk een vernieling, zoo men
iets anders beoogt dan tijdwinst, slechts nut, wanneer men haar onder
werkzaam vuur kan houden en de aanvaller gedwongen is, haar te
passeerenm.a.w. alleen in défilés. Dijken, holle wegen, waadbare
plaatsen en bruggen komen dus voor vernieling in aanmerking. Een
enkele maal zal wellicht het versperren van waterwegen nut kunnen
afwerpen, zoo ook het opstuwen van kali 's om in een waadbare
plaats een hoogeren waterstand te verkrijgen.
Beoogt men slechts tijdwinst, b.v. om de stelling behoorlijk in te
richten, dan zullen vernielingen ook buiten het bereik van het ver
dedigende vuur nut afwerpen, vooral die van bruggen. Ook door
het vernielen van telegrafen en spoorwegen in het niet door den
verdediger geoccupeerde gebied (vooral in den rug des aanvallers)
kan men het den vijand lastig maken, doch deze vernielingen behooren
niet tot het gebied der veld versterkingskunst.
Het in staat van verdediging brengen van terreinvoo neerpen,
welke op zichzelf reeds eenige dekking geven (HTD 352, LP 95).
Hiervan zal een zeer ruim gebruik gemaakt worden in een even-
tueelen oorlog met een Europeeschen vijand; vooral slooten, wegen,
dijken en ook terreingolvingen zal men bij voorkeur als opstelling
bezigen. Het tot verdediging inrichten van deze terreinvoorwerpen
vereischt weinig werk, wat vooral van belang is, als men over zeer
weinig tijd te beschikken heeft om de stelling in te richten, en
bovendien zal de dekking bijzonder weinig zichtbaar zijn, als men
geen grondophooging toepast, maar den afkomenden grond achter
zich werpt op de wijze als in HTD fig. 1658 en LP fig. 180.