291
„ik leef in het volle vertrouwen, dat nu zeker een beroep op de liefde
voor uw eigen land niet tevergeefs gedaan zal worden
Aan den Handel van Nederland.
Nederland is groot door zijn koloniën!
Die koloniën heeft het te danken aan den ondernemingsgeest uwer
voorvaderen; aan de energie, de wilskracht van onze kooplieden uit
de gouden eeuw
Een zaakkundig schrijver zegt in een belangrijk artikel, voorkomende
in de September-aflevering van De Gids (1899):
„Er is geen stoomvaartlijn onder onze driekleur van Java naar Oost-Azië
in stand gebleven; goederen uit Nederland worden onder vreemde vlaggen
naar het verre Oosten vervoerd; de petroleum, eenmaal buiten onzen
archipel gekomen, laat haar gouden bezinksel achter in buitenlandsche schat
kamers; onze algemeene handel op China en Japan breidt zich weinig
uit. Geen vaderlandsche bankinstelling vindt het dan ook de moeite
waard één of meer harer loten naar den Oost-Aziatischen bodem over te
planten; de tabaksbouw op Sumatra hangt nog steeds af van het wel
gevallen van schrandere in China gevestigde vreemdelingen; onze suiker
brengt in China welvaart aan anderen; de geestkracht onzer weinig
talrijke baanbrekers in deze landen wordt gebreideld door het gevoel
van gemis aan steun, zoowel uit het vaderland als uit de koloniën. De
Nederlandsche speculatiegeest, anders vrij gevoelig voor elk lichtend
puntje, schijnt blind voor den straal, die uit China komt.
En verder zegt de bekwame schrijver:
„Er is reden voor het opwerpen der stelling: dat Nederland staat of
valt met het behoud of het verlies van Indië. Rijk zijn wij met meer,
althans anderen zijn naar verhouding veel rijker dan wij geworden.
"Waar moeten wij een aftrek vinden voor de voortbrengselen onzer nij
verheid als Indië ons ontvalt? Waar moeten onze zonen heen? Welke
zal de stelling van Nederland in het algemeen zijn als het de kaart
verliest, op welke als 't ware zijn geheele fortuin is geplaatst? Zonder
Indië kunnen wij dus niet zijn, maar bezwaarlijk kan het voortdurend
bezit onzer koloniën gewaarborgd wezen, tenzij wij haar kunnen verde
digen; het opbrengen der voor die verdediging noodige middelen zal
ons misschien niet al te zwaar vallen, doch eischt noodzakelijk toeneming
onzer welvaart. En laatstbedoelde voorwaarde is thans afhankelijk ge
worden van het aandeel, hetwelk Nederland zal nemen in het verkeer
op het pas ontgonnen handelsterrein van den Stillen Oceaan, in engeren
zin van China, Siam en Corea."
Het is onze dure plicht er voor zorgen, dat onze handelsbetrekkingen
met China zich uitbreiden, dat wij vooral tot-steun van onze Indische eco-