308
gericht, dat zij bij een aanval de gracht en het voorliggend terrein
konden bestrijken en gezamenlijk het terrein tusschen de missigit
en den Kraton zoodanig onder vuur konden houden, dat bij de
ondoordringbaarheid der bamboedoeri, eene bestorming aan die zijde
ongetwijfeld met groote verliezen zou zijn gepaard gegaan.
De versterking te Pekan Atjeh was met 7 ijzeren kanons van 6
tot 12 cM. kaliber bewapend.
Van de stelling te Lemboe (Atjeh) vinden we, dat de geheele
kampongrand omgeven was door een zware bamboedoeri verhakking
van 5 M. breedte. De grootste inspanning der troepen om er door
heen te dringen mocht niet baten. Onder den kogelregen des vijands
moest met het kapmes de doornmassa zooveel noodig opgeruimd
worden.
De stelling, door de Baliërs in 1849 te Djagaraga ingenomen,
dient om haar groot verdedigingsvermogeu eveneens genoemd te
worden. De versterkingen van Djagaraga waren aangelegd op een
heuvelachtig en rijzend terreingedeelte, hier en daar door diepe
ravijnen doorsneden. Het bedoelde terrein wordt begrensd door twee
nagenoeg evenwijdig loopende bergstroomen, die zich bij Sangsit en
Boengkoelan in zee storten. Deze rivieren vloeien in hemelsbreedte
omtrent 2500 passen van elkaar, maar de afstand wordt door allerlei
terreinhindernissen en voornamelijk door diepe kloven meer dan ver
dubbeld. Behalve in de twee genoemde rivieren is in den omtrek
geen water te vinden; bovendien is het naderen tot de rivierbed
dingen wegens de hooge en steile rotswanden, die ze omsluiten,
hoogst moeielijk. De hoofdstelling des vijand bestond uit 4 ge
sloten redoutes, door courtines en grachten aan elkander verbonden.
De Oostelijkste redoute grensde aan het ravijn van de Boengkoe
lan. Tegen deze redoute aangeleund lag de 20, zoodat de Weste
lijke zijde van de le, de Oostzijde van de 2e vormde. Op twee
derden der Westelijke zijde van de 2°, begon eene courtine, uit
wier midden de 3e redoute geheel naar voren sprong. Op het
einde der courtine stond bijna rechthoekig eene caponnière, die naar
de 4e redoute voerde, welke paalde aan een diep ravijn, dat op 8 a
900 schreden in de rivier van Sangsit uitliep. Deze redoute flan
keerde tevens de geheele linie en was ook in front door een diepte