315 gevechtswaarde minstens gelijk staan met den te bestrijden vijand. Is dit niet mogelijk, dan zal't dikwerf wenschelijker zijn op eigen kracht te vertrouwen. Het bestaan van een rassenhaat tusschen onze hulpbenden en den vijand zal ons slechts tot voordeel kunnen strekken. Inlandsche hulpbenden hebben in het algemeen het nadeel, dat zij, niet aan discipline gewend, spoedig door een paniek bevangen worden. Ook doen zij spoedig door hun plunderzucht overlast aan. De door ons gevoerde oorlogen geven echter vele voorbeelden, waarin zij ons van groot nut geweest zijn. Van grooten invloed was hierop steeds de keuze van den aanvoerder, wanneer daartoe door ons een persoon aangewezen werd, dan wel de hoedanigheid hunner hoofden. Hadden deze personen het vertrouwen hunner ondergeschikten en werd geen ontevredenheid opgewekt, doordat slechts een klein gedeelte van de aankomende betaling in handen der manschappen kwam, zoo presteerden de hulpbenden groote diensten. Aangezien zelden onder de hoofden geschikte aanvoerders te vinden zijn, is't wenschelijk hen te plaatsen onder personen, die door kennis van taal en zeden en gemakkelijkheid in den omgang, zoowel als door hunne militaire hoedanigheden zich daartoe aanwij zen. Zoo zien wij de Madureezen onder Poland groote diensten bewijzen, terwij! zij, toen deze officier door ziekte eenigen tijd verhin derd was het bevel te voeren, herhaaldelijk redenen tot klagen gaven door hunne tuchteloosheid. De hulp, die door hulptroepen verleend wordt, betreft de werk zaamheden in bivaks, waartoe zij bijzonder geschikt zijn en waartoe geen militaire hoedanigheden noodig zijn, en bestaat verder in bijstand op marsch en in het gevecht. Op marsch zullen de hulptroepen, behalve tot het verrichten der diensten, die anders aan genietroepen opgedragen worden, nog gebezigd worden als verkennings- en doorzoe- kiDgspatrouilles. Zoodra echter de vijand in de nabijheid is gekomen en dikwerf reeds zoodra eenige voeling is verkregen, zal deze taak ophouden. Wat het gevecht aangaat, zal voor het gebruik der hulptroepen bijzonder rekening moeten gehouden worden met hunne gevechts waarde. Daar zij bij de grootste dapperheid toch niet gelijk gesteld kunnen worden met geregelde troepen, zal steeds zooveel mogelijk Dl. I, 1900. 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 347