VAN IIET RECLAIME-RECIIT. Volgens de thans vigeerende bepalingen omtrent het recht van reclame, gelijk deze bij Koninklijk Besluit dd° 2 November 1873 N°. 26 en dd° 19 November 1880 N°. 19 zijn vastgesteld, behoort een militair, die zich over eene hem opgelegde straf wenscht te be klagen, binnen drie maal vierentwintig uren na het ondergaan dier straf, daarvan op officieele wijze kennis te geven. De chef van den strafoplegger beslist dan in eerste ressort of de reclame al dan niet gegrond is, waarna de reclamant, zoo hij geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, het recht heeft zijne zaak door een krijgsraad te laten onderzoeken. De officieren-commissarissen, die in zoodanig geval worden benoemd om het onderzoek te leiden, hooren den gestrafte, den strafoplegger en verder al die personen, wier getuigenis hun belangrijk voorkomt. Vreemd genoeg is niet voorgeschreven ook den chef van den straf oplegger te hooren, de autoriteit, die in eerste ressort heeft beslist. Als gevolg hiervan blijft de krijgsraad dan ook steeds volkomen on kundig van de overwegingen, welke dien chef er toe geleid hebben de reclame af te wijzen en c.q. oneerbiedig te verklaren. Herhaal delijk komt het voor, dat de straf, welke den reclamant in het laat ste geval wordt opgelegd, door den krijgsraad wordt geroyeerd, zonder dat de strafoplegger in de gelegenheid is geweest zijn oordeel te motiveeren. In het belang van eene juiste afdoening der zaak is dit zeer zeker niet. Intusschen zou in dit bezwaar zeer gemakkelijk te voorzien zijn, indien slechts bij algemeene order werd bepaald, dat de dispositie van den chef van den strafoplegger, waarbij omtrent eene ingebrachte reclame wordt beslist, altijd met redenen omkleed moet zijn. Men eene verbetering i\ de regeling

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 37