413
ook deze minister, bijna 2| jaar later, aftrad, was het maken van de
noodig geoordeelde wet nog in ernstige overweging.
En weer was het December, ten jare 1896. De vereeniging tot
beoefening van de krijgswetenschap hield eene vergadering. Daar
sprak overste H. P. Willemstijn bij monde uit, en vulde aan wat
elders reeds in artikelen en brochures bepleit was, de noodzakelijkheid
tot betere eerbiediging van de wet, waar deze ten onrechte niet wordt
nageleefd, en tot herziening van de bepalingen, die niet na te leven
zijn. De spreker oogstte hulde en betuiging van instemming en
toch wjj schrijven December 1899 en alles is nog bij het oude.
Daar is in de instelling van de Militaire Willems-Orde zooveel
moois, dat het in-jammer is, dat eene weeklacht moet blijven tem
peren de bezieling van elke grondige bespreking. De wet van koning
"Willem I heeft tot doel kracht te wekken en wil te staven, mag zij
zelf dan in menige bepaling een toonbeeld blijven van zwakheid, die
beveelt zonder zich te kunnen doen gehoorzamen? Zou er zooveel
beraad, overleg en tijd noodig zijn om eene wet te maken, die wet
kan wezen De stichter der orde heeft duidelijk gezegd, wat de
bedoeling der instelling is, aan die bedoeling is niets veranderd, de
tijd heeft daarvan ook geen verandering noodig gemaakt. Met die
bedoeling tot richtsnoer, is het vinden van eene goede oplossing o. i.
niet moeilijk, vooral omdat de ondervinding daarvoor niet alleen reeds
een weg aangewezen heeft, maar feitelijk dien weg in menig opzicht
reeds lang bewandelt in strijd met de wet.
Wij wagen ons aan eene proeve van omwerking van de wet.
Daarbij zullen wij de bestaande wet artikelsgewijze bespreken, ge
deeltelijk met onvermijdelijke herhaling van hetgeen reeds elders is
aangevoerd.
Wij Willembij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
„van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg enz. enz. enz.
Alzoo Wij in overweging hebben genomen, dat het toeleggen
„van vereerende belooningen aan en het dragen der daartoe behoorende
teekenen of decoratiën door diegenen, welke zich van de plichten
„aan den krijgsdienst te water en te lande verbonden, door uit
stekende daden van moed, beleid entrouiv hebben gekweten, bijzonder