426
gend meer toekennen aan degenen, die door eenen hoogeren graad
een hooger pensioen verworven hebben.
Evenals den officier geen riddersoldij wordt gegeven, omdat aan
genomen wordt, dat hij zijn stand toch in alle opzichten hoog kan
houden, zou het meer reden van bestaan hebben de riddersoldij voor
de mindere militairen te verlagen naar gelang hooger pensioen wordt
ontvangen. Begaf de wet zich in dergelijke overwegingen, dan zou
zij zich echter in een maalstroom van mogelijk- en waarschijnlijk
heden werpen, die zij toch niet beheerschen kan. Om de grens van
het noodige te kunnen vaststellen, zou dan in aanmerking moeten
komen of de gepensionneerde wellicht op het platte land, dan wel in
eene stad wenscht te gaan wonen, in welke omgeving hij terugkeert,
of hjj al dan niet een huisgezin heeft, of hij over particuliere mid
delen beschikt, enz., enz. Ook in deze zaak is het volstrekt billijke
niet te bereiken, is het opheffen van schakeeringen niet mogelijk.
Daarin moet de wet zich niet verdiepen, zij moet zeggeniets anders
is het pensioen, iets anders is de riddersoldij. Voor eene groote
categorie, die der officieren, wordt aangenomen, dat zij geen toelage
noodig heeft, voor die der mindere militairen daarentegen, dat zij het
wèl noodig heeft. Ougeacht hetgeen iemand naast en buiten die
toelage toevallig zijn eigendom kan noemen, moet deze zóó wezen, dat zij
de minst goed bedeelden in staat stelt het ridderschap hoog te hou
den. Wat iemand naast de riddersoldij bezit, blijve daarbij buiten
beschouwing; hij heeft daar recht op onafhankelijk van de riddersoldij,
zooals hij het verdiend heeft onafhankelijk van de volbrachte rid
derdaad.
Op dien grondslag kan voor militairen in de gelederea en voor
oud- gedienden buiten de gelederen zonder veel bezwaar eene billijke
regeling der riddersoldijen aangegeven worden. Daarbij moet elke
overdrijving vermeden worden; het zijn sterke beenen, die de weelde
dragen
Een soldaat of korporaal, die 15 centen, een sergeant of sergeant
majoor, die 25 centen, een adjudant-onderofficier of onderluitenant,
die 40 centen per dag boven zijne gewone soldij ontvangt, is daarmede,
in Nederland zoowel als in Indië, ruim in staat aan de fioanciëele
eischen te voldoen, die het hooghouden van zijn ridderschap in de