492
Maar ik zou al degenen, die daarnaar hebben geluisterd, wel willen
aanraden om de krijgsgeschiedenis van Nederlandsch-Indië vóór 1840
of 50 eens goed te bestudeeren. Men zal dan gewaar worden, dat er
behalve De Kocks nog legio andere officieren waren, die met evenveel
recht tot fusie-mannen kunnen worden gestempeld en die toch lang niet
allen voorbeeldige aanvoerders waren. Of zijn er in die jaren en door
officieren, die onder Napoleon gestreden hadden, in Spanje, in Duitsch-
land, in Rusland, geen grove fouten gemaakt? Men beschouwe vooral
eens de uittreksels uit stamboeken en staten van dienst, die als noten
onder aan de bladzijden voorkomen in het werk van den kapitein P. J.
F. Louw „De Java Oorlog". Hoeveel officieren werden er in de eerste
jaren van dien oorlog niet gepensionneerd, hoewel men toch geen
overvloed van aanvoerders voorhanden had en zeker niet allen wegens
lichaamsgebreken heengingen, 't Maakt den indruk, dat toen een soort
patriottische zuivering zeer noodig gebleken was, dat een aantal on-
bekwamen moesten worden verdreven.
Wil men de officieren, die in 1816 en enkele jaren later in 't Indische
leger traden, als fusie-officieren beschouwen, mij best, maar dan prate
men niet alléén van De Koek, Cleerens, Cochius en Michiels, en men
vergete ook niet, dat velen onder deze besten zelfs nog 't noodige
leergeld hebben moeten betalen, terwijl generaal De Koek vóór 1816
al in Indië had gediend.
Er bestaat altijd neiging van het verleden slechts de schoone zijde
te zien. Wil men echter zoo'n verleden als voorbeeld stellen, dan
moet men alle zijden in 't licht plaatsen, anders krijgt men alleen
reclame-effect, of het worden gezellige, o, heel onderhoudende praatjes,
doch thuis behoorend onder de rubriek „Aus der guten, alten Zeit".
B.