52 indeeling reeds den vorigen dag of avond worde vastgesteld en bekend gemaakt, opdat bij den afmarsch een ieder zonder zoeken zijd plaats wete. Het uur van den afmarsch hangt af van het oogmerk, dat men door den marsch wil bereiken. Verschillende omstandigheden zijn hierbij van invloed. Zonder dringende noodzakelijkheid moeten geen nachtmarschen geschieden. In den regel zullen oorlogsmarschen 's morgens omstreeks 6 uur aanvangen. Zoo mogelijk moeten de troepen tegen den middag het doel van den marsch bereikt hebben of anders tracht men 't zoo in te richten, dat zij een paar uren vóór het invallen van de duisternis in het bivak zijn. Moeten troepen uit verschillende bivaks zich vereenigen, dan ge schiedt zulks in de richting van den te volgen weg. Het vereeni- gingspunt wordt aangewezen en het uur aangegeven, waarop alle afdeelingen ter plaatse moeten wezen. In verband daarmede wordt het uur van afmarsch bepaald. Zullen verschillende colonnes gelijktijdig tegen een zelfde doel optre den, dan moet het uur van afmarsch dier colonnes nauwkeurig ge regeld worden. De snelheid van beweging eener colonne is afhankelijk van het terrein, dé grootte der colonne, de weersgesteldheid, den tijd van den dag, den toestand der troepen en den aard en de hoeveelheid der transportmiddelen. Door het meestal ontbreken van goede transportmiddelen als een gevolg van de minder goede organisatie van het transportwezen, zal de snelheid van beweging niet groot zijn. Toch vallen de doorloopen afstan den verbazend mede, vooral waar we de geschiedenis der laatste jaren na gaan. Waren eertijds marschen, als die welke in 1859 in het Z. van Ce lebes werd uitgevoerd van Boelekomba naar Sindjaï, waarbij zes dagen achtereen werd gemarcheerd en waarbij in vijandig gebied een afstand van 69 K.M. werd doorloopen, eenig in onze geschie denis, de laatste jaren leverden ons meerdere voorbeelden van snelle marschen. Noemen wij slechts den marsch van Selimoen over Djantoi en Pantja in Januari 1898 en de marschen in de Pedir- expeditie. Het behoud van de slagvaardigheid der troepen moet immer als hoofdzaak worden beschouwd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 68